elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: staarten 

staarten , stirtjen , (Duurswold) = dirtjen (NO. Westerkwartier) = met spoed zich verwijderen, zonder veel vooruit te komen. Nedersaksisch steerten = zich wegpakken. Ontleend aan dieren die den staart achteruit steken, dus eigenlijk: het achterste laten zien. – dirtjen ook = vrijaf hebben of de vrijheid nemen om overal heen te loopen, of: om heen en weer te loopen; eene onrustige wijze om den tijd te verdrijven of te verbeuzelen, en wordt alleen van vrouwen gezegd. Oostfriesch dritjen = met kleine schreden haastig, driftig, rondloopen, trippelen. Zou een verkleinwoord en frequentatief van een verloren Nederduitsch dritten, waarvan de stam één is met het Hoogduitsch Tritt, Nederlandsch tred. Door letteromzetting: dirtjen, van: dritjen; vgl. Kil. terd = trede; terden = treden. Zie ten Doornk. art. dritjen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
staarten , staarten , steerten , zwak werkwoord, intransitief , Gewoonlijk in de vorm steerten. Zie staart. – 1) De staart heen en weer bewegen; van een koe die op kalven staat. || Hij begint te steerten. – Vgl. wimpelstaarten. 2) Achter iemand aan lopen; ook: doelloos heen en weer drentelen. Synon. bentelen, flenteren, florten, garten, gnarten, jirten, sliereken, slierten, snirten. || O, poes die steert weer; hij wil zeker wat melk hebben. Hij loopt weer te steerten. Loop toch niet zo om me heen te steerten. – Vgl. achteraansteerten.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
staarten  , sterte , Sich nörges aan sterte, zich nergens iets van aantrekken.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
staarten , steerte , werkwoord , 1. Met de staart heen en weer gaan van een koe die op kalven staat. | ’t Beisie zal nou wel gauw kalve, want hai staat puur te steerten. 2. Met de staart omhoog lopen om aandacht te vragen. | Koik poes es loupe te steerten. 3. Bedrijvig heen en weer lopen zonder veel tot stand te brengen, nieuwsgierig rondsnuffelen. | Wat loup je toch te steerten, gaan ers effies rustig zitte. 4. Overeind helpen, ondersteunen. Eigenlijk bij de staart omhoog helpen. | De ouwe ziel stroffelt altemet en dan moetje d’r effies steerte. 5. Uien van staart of steel, van lof ontdoen. 6. Ruilen zonder geld toe te geven (verouderd). Verkleinvorm steertje. Ook: restantje. | D’r zit nag ’n steertje in de fles. Zegswijze mit ’n steertje thuiskomme, aangeschoten thuiskomen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
staarten , staarten , steertken, stirtken , zwak werkwoord, onovergankelijk , Var. als bij staart. Ook steertken (Zuidoost-Drents veengebied), stirtken (Zuidoost-Drents veengebied, Veenkoloniën) = (treuzelend) lopen Dat schaop kwam achteran staarten (Sle), Ie loopt altied achteran te staarten, loop ies wat an (Dwi), Kom maar bie os lopen; doe huifs der nich achteran steertken (Bco), ...stirtken (Bov), Hij mot ieder reis achter dat biest anstaarten. Wij verkoopt hum mor gauw (Eke), Hij komp er het lest anstaarten aanlopen (And), Het staart nog aal an drupt nog na (N)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
staarten , [zich meten met] , sterte , stertj, stertdje, gestertj , zich sterte, zich meten met/aan , Dao mós se dich neet aan sterte.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal