Woord: speknek
speknek , speknek
, dikke hals. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
speknek , speknek , [zelfstandig naamwoord]
, 1 dikke vette nek.; 2 de gelukkige bezitter daarvan. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
speknek , speknek , mannelijk
, dikke nek (als van een bokser.) Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
speknek , speknek , zelfstandig naamwoord
, 1. Dikke nek. 2. Rijke boer, rijkaard. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
speknek , spèknèk , zelfstandig naamwoord
, dikke, vlezige nek, zowel bij mensen als bij dieren. Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek |
speknek , speknak , 0
, 1. dikke nek Dikvreters hebt almaol van die speknakken (Eex) 2. rijkgeworden man Wat een dikke speknak, ...diknak (Sle) *Speknak of moezenak vraag aan een kind, dat dan in de nek werd geknepen. Het antwoord moest dan zijn mien iegen nak anders ging de knijper door (Pdh) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
speknek , sjpeknak , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, sjpeknek , - , nek , (dikke nek) sjpeknak Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
speknek , spèknèk , zelfstandig naamwoord
, patser (Den Bosch en Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
speknek , speknek , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, speknekke , speknekske , hals, dikke, persoon, ingebeeld , nek, dikke Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |