elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: snede 

snede , snee , vrouwelijk , snede, een snee in ’t oor hebben, dronken zijn.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
snede  , snej , snidje , snede.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
snede , sjneets , mannelijk , sjneetse , sjneetske , snede. Sjneet maake: winst maken.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
snede , snede , zelfstandig naamwoord , de, in een snede weegs een tree verwijderd
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
snede , sjnaot , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , zeis , (het scherpe gedeelte van de zeis) sjnaot VB: De sjnaot ês 't gedejlte van de mie of van de zich wat sjnyt.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
snede , snaaj , vrouwelijk , snaje , flinke snee, wond
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal