elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: smiezen 

smiezen , [eten, smullen] , smiezen , transitief werkwoord , eten, schranzen, smullen. Hij smiest lekker, ze zitten daar wel aardig te smiezen.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
smiezen , smiezen , zwak werkwoord, intransitief , Eten, schranzen, smullen. || Hij zit lekker te smiezen. – Evenzo in de Beemster (BOUMAN 98).
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
smiezen , spiezen , zelfstandig naamwoord , mv.; in de uitdr. in de spiezen, in de gaten, in de kijkerd, in het oog. || Ik had ’et al lang in de spiezen. Toe-i dat in de spiezen kreeg, was er gien houwe an. – Ook elders in de volkstaal gewoon.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
smiezen  , smieze , Hald um in de smiese, in de gaten houden.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
smiezen , smiezen , [zelfstandig naamwoord] , in de uitdrukking: ain in de smiezen hòllen = in de gaten , uit het Holl.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
smiezen , smiês , smiêze , smiezen In de smiês of smiêze hébbe In de smiezen hebben; gaten Dè löpt in de smiêze Dat loopt in de gaten (Dat valt op!)
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
smiezen , smiezen , (in de smiezen hebben), gaten
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
smiezen , in de smiezen , in de gaten
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Winschoter bargoens, in: Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank
smiezen , smieze , werkwoord , Schransen, smullen (verouderd). Vgl. Boek. onder smiezen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
smiezen , sjmieze , werkwoord , # , smiezen, bargoens: ogen. Gėt in de sjmieze kriege: iets in de gaten krijgen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
smiezen , smiezen , in in de smiezen in de gaten Dei kommiezen hadden dei streuper al laank in de smiezen (Ros), Dat hej aordig goed in de smiezen begrepen (Bei), Wij wordt old, veurdaj het in de smiezen hebt (Dwij), z. ook smiesterd
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
smiezen , smiezn , (in de smiezn hebbm), in de gaten hebben, iets door hebben. ’k Had ’m bes in de smiezn.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
smiezen , smiezen , werkwoord , smiespelen, stiekem praten
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
smiezen , smies , zelfstandig naamwoord , de; in in de smies in de gaten, door (hebbend); smiezen, mv., in in de smiezen in de gaten
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal