elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: smid 

smid , smid , mannelijk , smids, sméën , smid.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
smid , smid , in: dat mag smid wijten! (Ommelanden) = dat mag de hemel weten! enz. Kan ontstaan zijn toen in vroeger jaren de jongelieden zich bij winteravonden in den smidswinkel verzamelden, niet alleen om daar een goed heenkomen te vinden, maar om de gesprekken die er gevoerd en de nieuwtjes die er vernomen werden. Het sprak als van zelf dat de smid steeds de vraagbaak dier knapen was. ‒ In kleine dorpen, waar slechts één smid is, voert hij daarnaar zijn titel: smid van Feerwerd, enz. ‒ Bij ’t aanspreken: smid, inzonderheid door de boeren voor wien hij werkt; [meervoud] smitten = smeden (zelfstandig naamwoord) Zie ook: ratten.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
smid , smid , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Zegsw. Ik zel je helpen, zei de smid, en hij had ijzer noch kolen, schertsend gezegd als iemand hulp wil verlenen, die van geen dienst kan zijn; ook elders bekend (zie HARREBOMEE 1, 361 a). – Vgl. nog een zegsw. op druif.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
smid , smid , zelfstandig naamwoord , Smederij, smidse. || Me man is in de smid. Hij (Tsaar Peter) verneemt aldaar, dat Gerrit Kist … daar schuyns tegen over in de smit voor knecht werkt, Journ. Nomen. Hij hem na, vat denselven bij de mouw, treckt hem (uyt kortswijl) in de smit, geeft hem een braeve smitshamer in handen, daermede most hy op een heet ijzer eenige slagen slaan, ald.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
smid , smitten , smeden (zelfstandig naamwoord), vergel. ratten *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
smid  , smeed , smidje , smid, Enne smeed waegs, niet ver, dichtbij.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
smid , smid , smiie [smīe] , smid
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
smid , smit ,   ,   , (mv. smiss en smitte), smid. Zie Volkstaal van Katwijk bij de flexie van znw.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
smid , smid , [zelfstandig naamwoord] , smeden mv., doch Hogeland en West-Westerkwartier veelal smitten. Dat mag smid waiten (Hogeland) = dat mag de drommel weten. Scheldversje: Smid, Schit wit, Schit rood, Schit ale mìnsken dood. Ook: Schit ale mìnsken bòtter op brood. Anders: Smid, smid, swaarde smid, Is gain drijmoal in de weke wit. Kinderdeuntje, om vlug op te zeggen: Was es n smid, iddefit, Haar n kat, addefat, Dij haar zien poot, odefoot, Oet ‘t lid, iddefit, Dou pakte smid, iddefit, Zien kat, addefat, En zette poot, odefoot, Weer in ‘t lid, iddefit.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
smid , smid , zelfstandig naamwoord, mannelijk , smeen , smidjen , smid
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
smid , smid , mannelijk , de koûwe smid de koude smid (?)
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
smid , sjmeet , mannelijk , sjmei , smid. De sjmeet, dae sjeet dat den haamer sjpleet: de smid liet een enorme veest.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
smid , smid , zelfstandig naamwoord , smid. Kiske van Gestel werd ’t kaaw smidje genoemd. Als iemand die geen smid van beroep is probeert zelf iets te smeden (de kaawe smid), moet daar meestal de echte smid (de wèèrme smid) aan te pas komen om het aangerichte kwaad te herstellen. Meer in het algemeen is ’n kaaw smidje een beunhaas.
Bron: Naaijkens, J. (1992), Dè’s Biks – Verklarende Dialectwoordenlijst, Hilvarenbeek
smid , smid , 0 , smeden, smee , (Zuidwest-Drents zandgebied), smeen (Zuidwest-Drenthe, zuid)> = smid In de mieste dörpen waren vrogger twei, drei smeen, nou soms gien iene mèer (Zdw), Een kaolde smid komp in de hel van een smid die te weinig verhit en te lang slaat (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
smid , smit , smid. mv. smeei.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
smid , smid , smid
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
smid , sjmiëd , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sjmèj , - , smid , VB: D'n awwe sjmiëd Segers hèt 't kruús oppe kërktoën gezat Zw: Han wie 'nne sjmiëd: grof en vuil.; handen (vuile handen) han wie 'nne sjmiëd; onhandige VB: Gaank op 'n zy, laot mich dat doén, de bis mich oüch 'nne sjmiëd; ondeskundige VB: Gaank op 'n zy, laot mich dat doén, de bis oüch mer 'nne sjmiëd.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
smid , smed , smid
Bron: Peels-Mollen, J. met werkgroep Weerderheem in Valkenswaard (Ed.) (2007), M’n Moederstaol. Zôô gezeed, zôô geschreeve. Almere/Enschede: Van de Berg.
smid , smeed , mannelijk , smeej , smeedje , smid
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
smid , smeêd , smeed , zelfstandig naamwoord , smeej , smeetje , smid; hooste wie eine aoje smeêd – een rochelhoest hebben
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
smid , smeed , smieëd , zelfstandig naamwoord, mannelijk , smeej/smieëj , smeedje/smidje/smieëdje/smidje , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); smid
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
smid , smid , zelfstandig naamwoord , smid; Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - smid, smid, smeej; as de duuvel komt dan moete meej (D'16) Versje, wsch. ontstaan wegens het zwarte gezicht van de smid, of wegens zijn vuur.
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
smid , smid , smeje , smid
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal