Woord: smeichelen
smeichelen , smaichêln
, vleiend verzoeken, smeeken, ’t Hoogduitsch schmeicheln. Zie ook: smiechêln. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
smeichelen , smeichele
, vlijen. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
smeichelen , smijgelen
, vleien Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Winschoter bargoens, in: Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank |
smeichelen , sjmeichele , werkwoord
, sjmeichelde, haet of is gesjmeichelt , vleien. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
smeichelen , smeigelen , smiegelen
, iemand naar de mond praten. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
smeichelen , smeigelen , smiegelen
, smeigelen, esmeigeld , iemand naar de mond praten. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
smeichelen , smeigeln , smaigeln, smiegeln , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook smaigeln (Zuidwest-Drents veengebied, Veenkoloniën), smiegeln (Zuidwest-Drenthe, zuid, Veenkoloniën) = 1. vleien Zit maor niet langer te smeigeln, ik wit best waj wilt (Bei) 2. stiekum lachen Wat heb ie daor weer te smiegeln (Geb), Zo achter de haand smeigeln, mar wel zo dat het toch opvalt (Hol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
smeichelen , smeigelen , werkwoord
, smeigelen, esmeigeld , iemand naar de mond praten, vleien. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
smeichelen , smeichelen
, 1. vleien, flikflooien; 2. besmuikt lachen. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
smeichelen , smeichele , werkwoord
, smeicheltj, smeicheldje, gesmeicheldj , vleien, huichelen (Duits: schmeicheln) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |