Woord: smart
smart , smerte , vrouwelijk
, smarten , smart. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
smart , smarte , vrouwelijk
, smarten , smart. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
smart , smart , zelfstandig naamwoord
, Het taaie, kleverige vuil in het oor (de Wormer). || Wat benne je oren vuil; ze zitten vol smart. Geef ers ’en bakerspeld, dan zel ik de smart uit me oor doen. – Het woord is van dezelfde stam als smeer; vgl. Got. smaírþr, vettigheid. – Ook als benaming voor het zeer onaangenaam riekende zweet dat tot bederving overgaat (Krommenie). Vgl. smarten en smartig. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
smart , smert
, smart. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
smart , smatte
, smart Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
smart , smaart , [zelfstandig naamwoord]
, 1 ontvelling.; 2 ongeduld. Mit smaart op ain wachten.; 3 verdriet. Dat gong hom mit smaarten of = dat deed hij zeer ongaarne. (Smaarten is de oude enkelv. vorm. Vergelijk mit eren.) Elk huus zien kruus, Elk haart zien smaart (Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
smart , smert
, lichamelijke pijn. Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff |
smart , smaarten
, pijn door ontvellingen Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
smart , smart , zelfstandig naamwoord
, Taai, kleverig, geelachtig oorvuil. Het woord is verwant met smeer = vettigheid. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
smart , sjmarres
, slagen. Sjmarres kriege: slaag krijgen. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
smart , smart , zelfstandig naamwoord
, in de uitdrukking ieder mens z’n eigen smart : geen mens is zonder verdriet (KRS: Lang) Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht |
smart , smert
, smart. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
smart , smätte
, 1. hevig verlangen; 2. pijn Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
smart , sjmert , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, - , - , smart , VB: Ich heb mêt sjmert op 'm gewaach. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
smart , smèrt
, smart Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
smart , smarte
, pijn (verouderd). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
smart , smert , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, smart Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
smart , smèrt , zelfstandig naamwoord
, smart; Dialectenquête 1876 - plezier en smert - vreugde en smart Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |