Woord: slagerij
slagerij , slagerij , slaogerij
, vechtpartij, kloppartij, Gron. sloagerei. Kil. slaghen, HD. schlagen = vechten. Zie: houwerij. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
slagerij , sloagerei
, vechterij, kloppartij; zij hebben sloagerei had; hij mout om sloagerei zitten = hij is om eene vechterij tot gevangenisstraf veroordeeld. Drentsch slaogerij. Zie: sloagen, en: kwessie. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
slagerij , slaegerie
, kloppartij. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
slagerij , sloagerij , [zelfstandig naamwoord]
, vechtpartij. Hai mos om sloagerij zitten. Kort begrip der (voormalige) kermisvreugde: lòl had: doen west en sloagerij had! Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
slagerij , slaegerieje
, slagerij. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
slagerij , slagerij , slaoderij , 0
, Ook slaoderij (Midden-Drenthe in bet. 2.), var. als bij slager = 1. slagerij, z. ook slachterij 2. vechtpartij (Zuidwest-Drents zandgebied, Noord-Drenthe) Bie het café het slaogeraai west (Row) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
slagerij , slaegerij , zelfstandig naamwoord
, slaegerije , slaegerijtjie , slagerij Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
slagerij , slageri’je , zelfstandig naamwoord
, slagerij. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
slagerij , slechterie , zelfstandig naamwoord
, slechterieë , slechterieke , slagerij Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |