elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: sijpelen 

sijpelen , sîpelen , zwak werkwoord , sypelen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
sijpelen  , ziebbele , druppelen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
sijpelen , siepeln , [werkwoord] , sijpelen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
sijpelen , siepern , [werkwoord] , siepeln. ‘t Wotter siepert deur diek.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
sijpelen , siebele , siebelde, haet of is gesiebelt/ziebelde, haet geziebelt/sjiebelde, haet of is gesjiebelt , siepelen, zie ook: ziepe.; ziebele aanhoudend zacht regenen; sjiebele schuiven; laten lopen etc. Laot mer sjiebele: laat maar gaan.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
sijpelen , siepeln , zwak werkwoord, onovergankelijk , 1. sijpelen Het water siepelt bij de mure langes (Zdw), ...siepelt deur het dak (Wei), De kraon siepelt wat (Wtv) 2. licht regenen, motregenen Het brengt niet veul an, mor het siepelt aal mor wat deur (Anl), Aj de was niet wèer nat wilt hebben, moej het van de liene halen, want het begunt te siepeln (Hoh), Helderweg regen dut het nog niet, mor het begunt al te siepeln (Ruw)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
sijpelen , siepelen , sijpelen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
sijpelen , siepelen , sieperen , werkwoord , 1. sijpelen 2. laten sijpelen, sijpelend laten afvloeien 3. motregenen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
sijpelen , siépele , werkwoord , siépelde, gesiépeld , sijpelen , VB: De käonzjel lëk, 't wäoter siépelt langs de moer aof.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
sijpelen , siepelen , werkwoord , siepelen, esiepeld , sijpelen.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
sijpelen , siepele , werkwoord , siepeltj, siepeldje, gesiepeldj , sijpelen
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
sijpelen , ziepele , werkwoord , ziepeltj, ziepeldje, geziepeldj , sijpelen, druppelen, (onmerkbaar) doorlekken
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal