Woord: schurft
schurft , schòrft , vrouwelijk
, schurft. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
schurft , schörf
, Schurft. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
schurft , schörf
, schurft. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
schurft , schiörft , vrouwelijk
, schurft. Zoo vol vlöö as ’n schiörftig schaop Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
schurft , schörf , [zelfstandig naamwoord]
, ook: schörft (Stad en Oldambt) =Hou stiller hou beter, as ain de schörf het (Westerwolde) = wie in moeilijke omstandigheden verkeert, moet niet de aandacht trekken. || schurft , (Westerwolde) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
schurft , schurft , [zelfstandig naamwoord]
, Wie hebben schurft gelieke dik, schertsend als iemand op een anders stoel gaat zitten. Spr. Dij schurft het, dij schoekt zok = wie de last heeft, moet zich er tegen verweren. As ie de schurft hebben, bìnje baang veur de röskam. Nood leert beden en schurft leert kraben. Volksmiddel: ‘s morgens uit bed zich naakt in de dauw wentelen. || nood; schörf Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
schurft , skorf , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, schurft Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
schurft , schùrft , mannelijk
, schurft (huidaandoening); Ërreges de schùrft án hébbe Ergens een hekel aan hebben. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
schurft , schôrf
, schurft Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
schurft , urft
, schilfers op de huid Bron: Spek, J. van der (1981), Zoetermeers woordenboek, Zoetermeer. |
schurft , skurft , bijvoeglijk naamwoord
, in de zegswijze skurft weze, bang zijn, geen zuiver geweten hebben. Wie skurft is, vreist de roskam, wie geen zuiver geweten heeft, is bang voor de gevolgen van zijn misstap. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
schurft , skurft , zelfstandig naamwoord
, Schurft, in de zegswijze skurft leert krabbe(n), wie problemen of tegenslagen ondervindt, leert zich er tegen harden. – Erges de skurft an hewwe, ergens een gloeiende hekel aan hebben. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
schurft , sjurf , onzijdig
, schurft. Hae haet de sjurf in: hij heeft de pee in. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
schurft , schörf
, schurft. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
schurft , schorf , schorft, schorfig, schörf , bijvoeglijk naamwoord
, (Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook schorft, schorfig, schörf = beschadigd Dat koppien is schorf (Hgv), Ik heb de hakke schörf deur de scharpe raand van de neie klompe (Pes), Die spiende hef een schorfige plekke (Flu), Ie hebt een hiele schorve plekke an die hak van oen schoe (Geb), z. ook schanserig Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
schurft , schurft , schörft, schorft , 0
, Ook schörft (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Veenkoloniën, Kop van Drenthe), schorft (Zuidwest-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. schurft In de bezettingstied haden de mèensken veul last van schurft (Eke), ...schorft (Bco), Dat schaop zit onder de schurft (Dwi), Die eerappels hebt last van schurft schurftplekken (Dwij), Hoe komp hij an schurft tussen de tienen? (Pdh), Oous knien hef schurft in de oren (Eex), Wij drinkt wel uut hetzelde koppien, want wij hept de schurft even dikke zijn niet vies van elkaar (Wap) 2. hekel, pest Dat vervelende koperpoetsen, daor heb ik zo de schörft an (Eli), Hij hef de schörft ien (Hgv), Die hef de schorft an het wark (Hol) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
schurft , skörft , schörf
, schurft. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schörf Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
schurft , schörf
, schurft. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
schurft , schurft , zelfstandig naamwoord
, de; schurft: bekende huidziekte Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
schurft , sjuerf , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, - , - , schurft , VB: Ién de Iesten Oerlog wäor 't sjuerf oonder de lûi. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
schurft , schörft , schörreft
, 1. huiduitslag; 2. schurft Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
schurft , schörft
, bruine, ijzerhoudende grondlaag. schurft. Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
schurft , skörft , zelfstandig naamwoord
, schurft. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
schurft , schörft , schurft , zelfstandig naamwoord
, schurft, ijzeroerbank (West-Brabant); schurft; moeilijk te bewerken grond (West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
schurft , sjörf , sjörft , mannelijk
, schurft, zie ook krets , Hae haet dao de sjörft aan. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
schurft , schörft , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, schurft Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
schurft , schörft , zelfstandig naamwoord
, schurft; Ik had enne afkeer, enne hille grôte hekel aon de vrijdag. Ik kan et nie goed zeggen, ik kan et bekaant nog nie in fetsoenlijk Tilburgs ötdrukken, hoene schörft ik aon de vrijdag ha. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006); WBD III.1.2:324 'schurft' = huiduitslag; WBD schurft, schuirft, schörft - schurft; Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - SCHÖRFT (uitspr. schörrəft) zelfstandig naamwoord o. -schurft Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |