elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: schuinsmarcheerder 

schuinsmarcheerder  , schünsmarschjeerder , iemand die nog al eens een slippertje maakt.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
schuinsmarcheerder , sjuinsmasjeierder , mannelijk , sjuinsmasjeierdesj , schuinsmarcheerder, lichtmis, losbol.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
schuinsmarcheerder , schuunsmarcheerder , 0 , schuinsmarcheerder Die hef het achter de elboog. Het is een echte schuinsmarcheerder en de vrouwlu mugt heur der wal veur waren (Emm)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schuinsmarcheerder , skuinsmesjeerder , schuinsmeseerder , schuinsmarcheerder, rare snuiter, hoerenloper. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: schuinsmeseerder
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
schuinsmarcheerder , schuinmesjeerder , schuinsmesjeerder, schuinsmasjeerder, schuinmasjee , zelfstandig naamwoord , de 1. grappenmaker, iemand die graag humoristisch doet en het niet zo nauw neemt 2. vrouwenjager 3. iemand die ’s avonds overal rondhangt, op pad is 4. eigenaardig iemand
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
schuinsmarcheerder , schuinsmesjeerder , schuimpasseerder , zelfstandig naamwoord , schuinsmesjeerders , schuinsmesjeerdertie , dubieus persoon, waarschijnlijk iemand die door alcoholgebruik ‘schuin marcheert’
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
schuinsmarcheerder , sjûinsmesjeerder , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sjûinsmesjeerders , - , schuinsmarcheerder , VB: Dèn awwe doüg neet, dè ês al ze lëve 'nne sjûinsmesjeerder gewès.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
schuinsmarcheerder , skuunsmesjeerder , skuinsmesjeerder , zelfstandig naamwoord , schuinsmarcheerder, iemand van onzedelijke levenswandel.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
schuinsmarcheerder , schùnsmesjeerder , schuinsmarcheerder
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
schuinsmarcheerder , schuunsmesjeerder , schuunsmesjieërder , zelfstandig naamwoord, mannelijk , schuunsmesjeerders/schuunsmesjieërders , eerste vorm Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels; tweede vorm Weerts (stadweerts); schuinsmarcheerder, losbol
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
schuinsmarcheerder , schönsmesjeerder , zelfstandig naamwoord , "iemand van onzekere levenswandel, schuinsmarcheerder; N. Daamen - Handschrift 1916 – ""schuinsmarcheerder - vreemdsoortig individu van twijfelachtig gedrag""; WNT SCHUINSMARCHEERDER - iem. v. onzedelijken levenswandel"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal