elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: schroeien 

schroeien , schrö̂jen , zwak werkwoord , schroeien.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
schroeien , schruien , schroeien, zengen; schruide eulie = olie die men tot aan de kook brengt, en dan het onzuivere er afschept om er bv. aardappelen in te doopen (te stippen). Noordfriesch scruian = met kokend water de haren van een dier verschroeien, bv. bij het slachten van een varken, waarvoor het Nedersaksisch heeft: brojen, en: schrojen; wij zeggen in dit geval: bruien; schruien doet men alleen door vuur.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
schroeien  , schreuie , schroeien.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
schroeien , schruien , [werkwoord] , 1 schroeien.; 2 schruide eulie = olie tot kokens toe verhit met wat meel of brood, om de sterke smaak weg te nemen; dient dan als saus bij de aardappels enz. || oetgrouzen; schromen
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
schroeien , schruîje , (ver)schroeien.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
schroeien , schruie , en bitje verbrande; mitte schup fiën âfstaeke (de groond).
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
schroeien , sjrèùje , aan de oppervlakte verbranden.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
schroeien , schrujen , schrujen, eschruujd , schroeien.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
schroeien , schruien , schroeien, schreuien, schruuien , zwak werkwoord, overgankelijk , (Zuid-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook schroeien (Midden-Drenthe, Veenkoloniën), schreuien (Zuidwest-Drenthe), schruuien (Pdh) = schroeien Wat een branderige locht, der schruit hier wat (Sle), Ik heb de kousen schreuid an de kachel (Dwi), Aj een hen slaachten, moej hom even schruien boven het vuur (Row), Mien jurk is wat schroeid (Gas)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schroeien , schruujn , schroeien.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
schroeien , schruuien , schrujjen, schruien , werkwoord , schroeien, schroeiend branden
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
schroeien , skroeien , werkwoord , skroeien, eskroeid , schroeien.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
schroeien , sjreuje , sjruje, sjrulle , sjreutj, sjreudje, gesjreudj, sjruutj, s , schroeien , Es ’t verke geslachtj is, gaon ze ’t sjruje.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
schroeien , sjruje , werkwoord , sjruutj, sjruutjdje, gesjruudj , schroeien ook snirke
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
schroeien , schrujje , werkwoord , schruutj/schrujtj, schruujdje/schrujdje, geschrujdj , schroeien
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
schroeien , schreuje , schreujde – geschreujd , schroeien
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal