elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: schram 

schram , schram , een varken, dat van een onbekende [uit den hoop] gekocht is. Eig. de omheining waarin een groote kudde zwijnen op het veld zich ophoudt. Hranne in de Salische wetten. Hd. schranne. Ital. scranna, omheining. Gelijk scuttelink van schut, dus schrammelink van schram, ell. schram. Wiarde leg. Sal. 386.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
schram , schrab , schram , schraam.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
schram , schram , klein maar kregel mensch (of kind), die brutaal, overmoedig is.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
schram , schram , onzijdig , [weinig gebruikelijk] varken.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
schram , schram , onzijdig , varken.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
schram  , schramp , schram.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
schram , schråmme , vrouwelijk , schram
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
schram , schråmmen , meervoud , kanen, gebakken stukjes vet. Schråmmen at men op de bloudkouke
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
schram , schraam , schram , [zelfstandig naamwoord] , schram.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
schram , skremken , zelfstandig naamwoord , mager mens of dier
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
schram , skram , zelfstandig naamwoord , Gesneden niet volwassen varken, (gesneden) big van ± een halfjaar. Het woord is een afleiding van een oude woordwortel *(s)krem = schrammen, snijden. Zie het N.E.W. onder schram.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
schram , sjraom , mannelijk , sjräöm of: sjraome , sjräömke , streep. Doe geis boete de sjraom: je gaat over de schreef; je gaat te ver. Sjräöm sjlaon: bij het toepen inzet met een of meer punten verhogen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
schram , sjrump , vrouwelijk , sjrumpe , sjrumpke , viool.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
schram , schroam , schram; kaarttaerm (toepe): verleespeunt of verleesbeurt; iemes d’r enne schroam ázette.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst.
schram , schram , zelfstandig naamwoord , groeifase van een varken tussen big en mestvarken (KRS: Hout; LPW: Lop) Zie hoofdstuk 4, punt 6: het vee . In de Vechtstreek: gesneden jong varken (Van Veen 1989, p. 115). In deze betekenis ook in Van Dale (1992, p. 2700).
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
schram , schram , mager, iel (van mens en vee).
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
schram , schram , krab, b.v. op de arm.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
schram , schram , 1. mager, slechtgroeiend dier; 2. ’n schram van ’n kjeltie: een klein mager ventje.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
schram , schramme , schram.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
schram , schram , schramme , 0 , schrammen , (Zuidoost-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook schramme (Zuidwest-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidwest-Drents veengebied) = 1. schram Ik har altied de haanden onder de schrammen a’k hen vrèen gunge of hen brummels plukken (Ruw), Hij har een lillijke schramme over zien wange (Erf) 2. persoon met verschillende eigenschappen (Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drents zandgebied) Wat is dat een schram van een kèreltien venijnig, mond vooraan, gauw geraakt, klein (Sle), ...die wet het aaid beter (Oos), Die vent, daor kuj gien gedoente met hebben, dat is zo’n schram eigenwijs persoon (Scho), Een schram van een wiefien kwaad (Pdh), Dat kiend is een schrammegie fijn van bouw (Dwi), ook: mager (Zdw), Dat is een schram van een kiend, een duveltie (Geb) 3. niet volwassen varken (Zuidwest-Drenthe, zuid) Een schram zit tussen een keu en een loper (Bro), Een schrammegie is een mager keugie (Hol)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schram , skram , (Kampereiland, Kamperveen) 1. jong varken; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: mager varken. Gunninks woordenlijst van 1908: Zo mäger as een schram ‘zeer mager’
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
schram , skramme , schram
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
schram , schram , mager jong varken.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
schram , schramme , krassen , Meej brèmbeejzie plukke kós'te schramme óplóópe, de schónste beejzies kós'te nie ôn. Met braambessen plukken kon je krassen oplopen, de mooiste bessen kon je niet aan.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
schram , schrom , schroom, grom , bijvoeglijk naamwoord , enigszins schor, hees, pijnlijk in de keel
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
schram , schramme , zelfstandig naamwoord , de 1. schram, krasachtige verwonding, krab 2. nog niet volwassen varken, varken van nog geen honderd pond 3. armetierige persoon
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
schram , sjriem , zelfstandig naamwoord, mannelijk , sjrieme , sjriemke , schram , schram sjriem VB: Ich heb m'n gaanse bejn voül sjrieme van dy verrêkdese brieme.; 'n sjreemp ién hebbe dronken (dronken zijn) 'n sjreemp ién hebbe
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
schram , skramme , zelfstandig naamwoord , schram. Zie ook: krabbe.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
schram , schamper , schram (W.-Veluwe).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
schram , schram , sjram , gecastreerd varken; mager schram, magere man.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
schram , sjraom , vrouwelijk , sjräöm , sjräömke/sjremke , 1. kras, schram 2. streep, scheidingslijn, linie, grens , Hae haaj al ein flinke sjraom op ziene noewen auto.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
schram , sjraom , zelfstandig naamwoord , sjräöm , sjräömke , 1. schram 2. streepje (o.a. bij het noteren van de stand bij het toepen gebezigd); sjräöm make – rare streken uithalen 3. munt; sjräömke staeke – spel waarbij men munten zo dicht mogelijk op de middellijn van een op de grond getrokken cirkel – en liefst in een vierkant vakje in het midden daarvan – moet werpen; väöl sjräöm höbbe – veel geld hebben
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
schram , schräöm , (meervoud) geld, veel, strepen bij kaartspel
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
schram , schram , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , schramme , schremke , kras
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
schram , schrieëm , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , schrieëme , schrieëmke , streep; (Nederweerts, Ospels) schram
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
schram , schram , schramme , schremke , schram
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal