Woord: schobben
schobben , schobben
, kraauwen tegen de jeukte, Kil. schabben. Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange. |
schobben , schobben , [werkwoord]
, wrijven, krabben wegens jeukte, gelijk een hond, schaap of het rundvee tegen een hek. Zwe. skubba. De. skubbe. Nd. schubben. Hd. schaben. Lat. scabere en scabies, schurft. Kil. schobbe, de schurft. Verwant met het Ndl. schaven, Ital. scabbiare, Got. skaban, ONo/IJsl. skafa, Angels. scafan, Eng. shave, welke alle overeenkomen in den zin van iets schaven, glad maken, scheren. Kil. schobben. Schobberig, jeukerig, schurftig; haveloos. Eng. shabby. Scho. scoury. Hd. schäbig. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
schobben , [aren lezen] , schobben
, aren lezen. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
schobben , schobben , zwak werkwoord, reflexief
, zik schobben, zich schuren. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
schobben , schōbben
, (wederkeerend) = zich wrijven, schurken, Oostfriesch schubben, schudeln. – “Wie zagg’n hou Triene ston te schobb’n en te krabb’n as ’n poedel dij last van vlooi’n het.” ’t woord is in ’t Nederlandsch verouderd, en zooveel als het Hoogduitsche schaben = schaven; Friesch skobje, Zweedsch skubba = wrijven, schuren, krabben; Vgl. schab, schabberig, enz. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
schobben , schobben
, Wrijven, schuren. Vooral van koeien en varkens gebruikt. Men zegt zoowel: Z(i)eet d(i)ee kô zich is schobben, als: Ik zal ʼm (de koe) is aover de kòp schobben. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
schobben , schobben
, Wrijven, schuren. Vooral van koeien en varkens gebruikt. Men zegt zoowel: Z(i)eet d(i)ee kô zich is schobben, als: Ik zal ʼm (de koe) is aover de kòp schobben. Daarvan: Schobbert! scheldwoord om verachting uit de drukken. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
schobben , schoebbe
, jeuken. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
schobben , schobben , zwak werkwoord
, zich schuren, met het lichaam tegen iets aan wrijven. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
schobben , zok schobben , [werkwoord]
, zich schurken (tegen jeukte). || zok schoedeln; zok schoeken Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
schobben , skobm , wederkerig werkwoord
, scheuken Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
schobben , schobbe
, schurken (tegen jeuk.) Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
schobben , sjóbbe , werkwoord
, sjóbde, haet gesjób , schelden. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
schobben , schobben
, schobben, eschobd , schuren vanwege de jeuk. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
schobben , schabben , zwak werkwoord, overgankelijk
, (Pdh, Scho, hy) = maaien van slootkanten As ij gras meid hebt, mut ij de kanten nog schabben (Scho) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
schobben , schobben , zwak werkwoord, wederkerend
, schurken Het zwien steeit zuk te schobben tegen de appelboom (Bal), De rugge jokt mij zo, ik zal mij even schobben an de deurpost (Sle) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
schobben , schóbben
, zich schurken, wrijven. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
schobben , skobben , werkwoord
, schurken, krabben Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
schobben , schobbm
, een koe wrijven om de jeuk te verdrijven. Wil iej de koe is schobbm, dan stiet hie bèèter stille met ’t melkn. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
schobben , schömm
, vegen van de schoorsteen. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
schobben , schobben , schobberen , werkwoord
, schobben, schuren, zich schurken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
schobben , schôbbe
, 1. wrijven; 2. zich schurken Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
schobben , schobbe , skobbe , werkwoord
, krabben, schurken (Land van Cuijk); skobbe; krabben, schurken (Den Bosch en Meierij) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
schobben , schobbe , werkwoord
, schelden Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |