elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: schlemiel 

schlemiel , slamiere , Scheldnaam voor iemand van groote lengte: ʼn Lange slamiere. Ned. Bet. slemiere – traag, vadsig, slordig vrouwspersoon. O. V. II. p. 106.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
schlemiel , slĕmierĕchien , kleedingstuk, V, 5.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
schlemiel , slamiere , Scheldnaam voor iemand van groote lengte :ʼn Lange slamiere Ned. Bet. slemiere – traag, vadsig, slordig vrouwspersoon. O. V. II, p. 106.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
schlemiel  , slemiel , Jood.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
schlemiel , slemiel , slemiere; slemier , [zelfstandig naamwoord] , 1 lang en dun persoon; n laange slemiel.; 2 scheldwoord = slungel. ‘t Woord is uit het Hebreeuws, waar het een ongeluksvogel, een Jan Ongeluk, betekent.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
schlemiel , slamiel , slungel
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
schlemiel , slemiel , TL 908. Verwijst niet naar Jiddisje oorsprong. Er zijn voor dit veel gebruikte woord diverse etymologieën aangedragen. Ik volsta met verwijzing naar RT s.v.
Bron: Meijer, J. (1984). Tolk van ’t Olle Volk – Joods Supplement op het Nieuw Groninger Woordenboek van K. ter Laan. Heemstede
schlemiel , schlemiel , schlamiel, slemiel , 0 , Ook schlamiel (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe), slemiel = 1. schlemiel, slungel Wat is dat een dunne schlemiel (Geb) 2. waardeloos persoon Wat een schlemiel, der is gien boon an bejacht (Klv) 3. pineut Nou is hij de schlemiel (Eel), Een schlemiel is een armzalig persoon, die het altied tegenlöp (Hol), z. ook schramiel
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schlemiel , schemiel , 0 , schemielen , (Zuidwest-Drenthe, noord) = scharminkel Wat een maeger schemiel (Wap)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schlemiel , schramiel , 0 , schramielen , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe) = dun, mager persoon Wat is dat een lange, dunne schramiel van een kèrel! (Hoh), z. ook schremiel
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schlemiel , schremiel , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , (Zuidwest-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Noord-Drenthe) = dun, mager Een schremiele koe is mager (Zdw), Ik heb Haarm niet aans kend, as dat het een schremiel kerelie was (Eex), (zelfst.) Het is toch zo’n schremielegie, het kun wel deur de tralies voord worden scharminkeltje (Hol), z. ook schramiel(ig)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
schlemiel , slemiel , slamiel , zelfstandig naamwoord , zie ook schremiel de, et 1. lange, slungelachtige persoon 2. vreemde vent met weinig pit 3. niet bep. nette vent 4. onbetrouwbare, gemene, akelige persoon 5. iemand die weinig lukt, die altijd het onderspit delft, loser
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
schlemiel , schremiel , schermiel, schrebiel, slewiel, slemiel , zelfstandig naamwoord , et 1. mager, armetierig dier of persoon 2. lastig iemand
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
schlemiel , schamiel , sjamiel, sjemiel , schlemiel, sufferd, stommeling.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
schlemiel , slamiere , slemiere , magere vrouw.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
schlemiel , schlemiel , stakker, pechvogel (Jiddisch)
Bron: Oudenaarden, Jan (2015), Wat zeggie? Azzie val dan leggie! Aspecten van het dialect van Rotterdam, Rotterdam.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal