Woord: schei
schei , schei , schaai , (skaai) , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, In oliemolens. Een langwerpig, wins blok hout, dat tussen losbeitel en slagbeitel, en tussen kussen en slagbeitel wordt geplaatst en deze van elkander scheidt om de slijtage te verminderen. Vgl. laad en zie Groot Volk. Moolenb. III, pl. 3 en 5. || 43 Schayen, 11 Kussens, 30 Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
schei , schaai
, grendel. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
schei , schaai , [zelfstandig naamwoord]
, schij, dwarsbalkje. , (Oldambt) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
schei , schij , [zelfstandig naamwoord]
, 1 dwarsbalkje in een egge; zie aaide; 2 plankje van een vring, zie vringschijnen; 3 balk van ‘t rolblòk; de schijen verbinden de schinken. De veur- en de achterschij. || aaide; vringschijnen , (Oldambt) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
schei , sjau , vrouwelijk
, sjaue , sjèike , grendel, schuif, zie ook: sjplinter. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
schei , sjèi , vrouwelijk
, sjèie , verbindingsbalkje aan het onderstel van een kipkar, zie: sjlaachskar. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
schei , sjééj
, scheiding in het haar. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
schei , schei , schai , 0
, scheien , (Kop van Drenthe). Ook schai = aandeel Dat lap haide zat wai ok nog met een schai in (Pei) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
schei , schéi
, 1) scheiding in het haar; 2) verbinding tussen wagen en burrie, voorste plank van een kar. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
schei , scheej , zelfstandig naamwoord
, haarscheiding, schei. zn - borgpen, gebruikt in de sluitpin aan de binnenkant van het kozijn, na het vergrendelen van de dichtgeslagen luiken. * Nederlands woordenboek van Koenen / Van Dale: schei: dwarshout. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
schei , schei , zelfstandig naamwoord
, scheiding, in je haar. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
schei , scheie
, scheiding in het haar. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
schei , schêê , zelfstandig naamwoord
, schêêje , schêêchie , 1. horizontale plank van een landhek Een vier schêês hekke Een hek van vier horizontale planken 2. trede van een menladder (de gek) van een houten boerenwagen Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
schei , schèìj
, verbinding Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
schei , sjei , vrouwelijk
, sjeie , sjeike , 1. scheiding in het haar 2. briletui 3. trekbalk, waarmee een paard boerenvoertuigen voorttrekt , De haor in ein sjei keime. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
schei , [schuifslot] , sjaoj , vrouwelijk
, sjaoje , sjäötje , schuifslot aan deur, zie ook sjuuf , Doot ’t sjäötje op ’t pörtje: vergrendel de poort. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
schei , sjaoj , zelfstandig naamwoord
, sjaoje , sjäöjke , grendel zie ook sjuuf Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
schei , sjeij , zelfstandig naamwoord
, sjeije , sjeijke , brillenkoker, etui, koker (Duits: Scheide – schede; afgeleid van het werkwoord ‘scheiden’.); scheiding (in het haar); trekbalk met aan de uiteinden een ring (waar een touw door werd gehaald, bijv. voor het trekken – door een of meer paarden – van een ploeg) ook dissel, Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
schei , schaoj , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, schäöj/schaoje , schäöjke , grendel Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
schei , schaaj
, schaje , schaejke , grendel Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |
schei , schei
, haarscheiding Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |