Woord: ruzie
ruzie , roesie , [zelfstandig naamwoord]
, tweedragt; drukte. Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel. |
ruzie , ruzie , roezie
, drukte, onaangename drukte, ook Gron. Hooft ruse, Oostfr. Neders. ruse, rusie = gedruisch, alarm. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
ruzie , roezie , ruzie
, buitengewone, tevens onaangename drukte in eene huishouding, bv. bij de jaarlijksche schoonmaak, bij eene verhuizing, enz. Oostfriesch Nedersaksisch ruse, rusie = gedruisch, alarm. Vgl. roeske, en: roezig. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
ruzie , rü̂̂zî
, De Tîndaagse rü̂̂zî = de Tiendaagsche Veldtocht. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
ruzie , rü̂zi
, De Tîndaagse Rü̂zi = de Tiendaagsche Veldtocht. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
ruzie , ruuzing
, ruzie. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
ruzie , roezie , [zelfstandig naamwoord]
, ook: ruzie (steeds West-Westerkwartier) =1 ruzie. Roezie moaken. Stad, schertsend roeziefechten. Roezie komt van kinder en van hounder.; 2 buitengewone drukte. ‘t Was n roezie vandoag mit ‘t schonen. , (vaak in Hogeland en Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
ruzie , ruuzing , mannelijk
, ruzie. Ruuzing zuike: ruzie zoeken. Ruuzing maake: ruzie maken. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
ruzie , ruze
, (Zuidwest-Drenthe, zuid), in in de ruze kriegen ruzie krijgen Geert hadde verkering mit Jantien, mar zij kregen het in de ruze (Hav) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ruzie , ruzie , roezie , 0
, ruzies , Ook roezie (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe) = 1. ruzie Aj nooit ruzie had hebt, dan hej nog gien arfenis verdield (Sle), Deur kippen en kleine jongen kreej de meeste ruzie deur (Bei) 2. drukte (Zuidwest-Drenthe) Wat een ruzie, wij koomt er nooit dèur mit het wark (Dwi), Ik bin bliede daw vake kiender aover de vloere kriegt, mar het is wel een hiele ruzie (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
ruzie , ruzie , rûzie
, ruzie. Ook: rûzie (Kampereiland, Kamperveen) Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
ruzie , ruuzing , zelfstandig naamwoord
, ruzie. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
ruzie , ruuzie
, ruzie. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
ruzie , ruzie , roezie , zelfstandig naamwoord
, de 1. ruzie, onenigheid 2. drukte, rumoer Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
ruzie , rûizing , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, - , - , ruzie , rûizing VB: Vreuger wäor altiéd rûizing uüver de göt. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
ruzie , ruuzeng , zelfstandig naamwoord
, ruzie (Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland; West-Brabant) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
ruzie , ruzing , vrouwelijk
, ruzinge , ruzingske , ruzie , Ruzing zeuke. Slaondje ruzing höbbe. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
ruzie , ruzing
, ruzie ook herrie, kevie Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
ruzie , ruzing , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, ruzingske , ruzie Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |