Woord: rukken
rukken , rukken , rokken , zwak werkwoord, transitief
, Daarnaast vroeger ook rokken. Zie de wdbb. – Vgl. in Journ. Caeskoper, 17 Febr. 1701: “rockwint” voor rukwind. – De vorm rocken komt ook bij 17de-eeuwse Holl. schrijvers voor (OUDEMANS 5, 888). – Vgl. ook de samenst. aanrukken. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
rukken , rokke
, rukken. - Rokke, rokte, heef(t) gerokke. Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen |
rukken , rökke
, rukken. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
rukken , rukken , [werkwoord]
, 1 rukken. De wind rukt de bomen oet de grond.; 2 Zol er ‘t nòg rukken? (Westerkwartier) = klaar spelen. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
rukken , rukng , zwak werkwoord
, rukken. Dr umme rukng, niet veel schelen; hee rukket en hee tukket neet, hij staat muurvast, er is geen beweging in te krijgen Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
rukken , ròkke , werkwoord
, 1. Variant van rukken. 2. Afdingen op de prijs. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
rukken , rukken , rokken, rökken , zwak werkwoord, (on)overgankelijk
, Ook rokken (Zuidwest-Drenthe), rökken (Zuidwest-Drenthe, zuid) = 1. rukken, trekken Hij wol de tak van de struuk trekken, mar rukte de hiele struuk oet de grond (Scho), Zie hebt alle stroeken der oetrukt (Bco), Hij bleef maor an de klinke rokken, maor de deure zat op het haokie (Dwi), Wij mussen der tegen rökken umme die bieten uut de grond te trekken (Hgv), z. ook roppen 2. opzij gaan (Zuidoost-Drents veengebied) Doe hij der ankwam mus ik rukken (Bov), Toe, ruk ies een beetien schuif eens wat op (Bov) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
rukken , rukken
, rukken Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
rukken , rokken , rukken , werkwoord
, rukken, trekken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
rukken , rökke , werkwoord
, röktj, rökdje, gerökdj , rukken; det röks se neêt – dat red je niet Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |