elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: ruizelen

ruizelen , ruuzele , ruien.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
ruizelen , rûzele , in de rui zijn.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
ruizelen , rûzele , ruisen (bladeren van de boom.)
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
ruizelen , ruuzele , ruuzelde, haet geruuzelt , ruien. De boum ruuzele: afvallen van bloesem, zaden etc.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
ruizelen , ruzele , hoar, blaar of nalde verleze.
Bron: Kuipers, Cor e.a. (1989), È maes inne taes. Plat Hôrster, Horst.
ruizelen , reuzjele , van veren wisselen, in de rui zijn.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
ruizelen , ruzeln , zwak werkwoord, onovergankelijk , (Zuidoost-Drents zandgebied, sa) = ritselen
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
ruizelen , ruzele , werkwoord , ruzelde, geruzeld , ruien , VB: De hoonder zién aon 't ruzele, 't gaans hoonders lik voül mêt vère.; bloemblaadjes (bloemblaadjes laten vallen) ruzele VB: De roeze wäore nao twie daog al aon 't ruzele , zön en jaomer.; loslaten(van voegen of plakwerk) ruzele VB: De moer ruzelt, 'r môt obbenoûts gevoog wërde.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
ruizelen , ruzelen  , ruisen, suizelen; ruuspeppel, esp, ratelpopulier.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
ruizelen , reuzele , reezele, ruuzele , werkwoord , ruien, van veren wisselen (Helmond en Peelland); reezele; ritselen (Helmond en Peelland); ruuzele; ruien, loslaten, uitvallen (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
ruizelen , [ruien] , ruize , ruzele , ruizeltj, ruizeldje, geruizeldj , 1. ruien 2. de bladeren verliezen , De hoonder zeen aan ’t ruizele.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
ruizelen , ruizele , werkwoord , ruizeltj, ruizeldje, geruizeldj , in de rui zijn, ruien, de veren verliezen (vergelijk het Duitse woord rieseln – zachtjes neervallen)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
ruizelen , ruizele , ruûzele , werkwoord , (eerste vorm) morsen van water, strooien (zout of peper); (tweede vorm) ritselen, ruien, (Weerts (stadweerts), Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts) afvallen van bladeren
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
ruizelen , ruzele , ruzelde – geruzeld , vallen (dennennaalden)
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal