elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: regenachtig 

regenachtig , regenachtîg , dagelijks regenende; ’t is ’n regenachtêge tied. (v. Dale: regenachtig = met regen dreigende.)
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
regenachtig  , raegenechtig , dreigt regen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
regenachtig , regenachteg , [bijvoeglijk naamwoord] , regenachtig. || motterg
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
regenachtig , raengenėchtich , raengenėchtigger, raengenėchtichste , regenachtig.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
regenachtig , regenachtig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , regenachtig Het was weer zo’n regenachtige dag; ie kunden weer niks doun (Bov), z. ook regenderig
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
regenachtig , [regenachtig] , raengelechtig , regenachtig , ’t Zuut t’r raengelechtig oet.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal