Woord: raat
raat , raat
, honigraat. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
raat , reute
, Honigraat, dat is de wascelletjes, huisjes, vaatjes waarin de honig door de bijen wordt gestort en ingekuipt; het zoogenaamde drooge werk der bijen. Honig in de reute is de zoodanige, die nog niet uitgeperst is en als eene lekkernij op tafel wordt gebracht. Voor reute, Hoogduitsch Rooss, heeft Meijer, Woordenschat, rotte; zie ook Kiliaan op rote, en mijn Overijselsch Taaleigen in voce. Hondius, Moufe-Schans, 1621, blz. 286, spreekt van bieraten. Schoon zegt Milton (Paradise lost) van de nijvere en bedrijvige bij, die haar vloeibaar goud in maagdelijk zilver nederlegt: ‘….. Swarming next appear’d / The female bee, that feeds her bushand drone / Deliciously, and builds her waxen cells / With honey stor’d.’ (Zie Bilderdijk, de Mensch, blz. 204 (aant.)). Bron: Buser, T.H. (1856-1861), ‘Geldersch Taaleigen’, in: De Nederlandsche Taal 1856, 1: 13-17, 163-188; 1857, 2: 194-217; 1858, 3: 271-278; 1859, 4: 186-197; 1861, 6: 61-68. |
raat , röte , vrouwelijk
, honigraat. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
raat , räote , vrouwelijk
, honingraat. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
raat , röte , vrouwelijk
, Honigraat (waar de honig uit is). Dus datgene “wat was was, eer was was was.” Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
raat , röte , vrouwelijk
, Honigraat (waar de honig uit is). Dus, datgene “wat was, eer was was was”. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
raat , raot
, honigraat. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
raat , rööte , vrouwelijk
, honingraat. Wat was was eer was was was. antwoord: rööte Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
raat , groat , [zelfstandig naamwoord]
, ontstaan uit hunnegroat = honigraat; hunnekgroat (Westerkwartier) || hunnegroat; hunnelroat Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
raat , roat , [zelfstandig naamwoord]
, raat. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
raat , reute , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, reutn , reutjen , honingraat Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
raat , raot
, bouwsel van was, bestaande uit een dubbele laag cellen. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
raat , reute
, honingraat. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
raat , reut , reute, rèute, raote, raot, ruut , 0
, reuten , (Zuid-Drenthe). Ook reute (Zuidwest-Drenthe), rèute (Zuidwest-Drenthe, zuid), raote (Zuidwest-Drenthe), raot (Noord-Drenthe), ruut (N:Sle) = honingraat, droge raat Vrogger wuurd de reut, waor de hunnig oetslagen was, ok wal gebroekt deur de törfstekers; die wreven de haande der met in (Pdh), Mien va had het nog wel aover reute, mar wij zegt raote (Ker), Dat aolde zwarte reut, dat gooi mor vort (Sti), Er zatten stukkies raot in de hunnig (Row), De zwarte ruut donkere afval van de raathoning (N) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
raat , raot
, honingraat. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
raat , reute
, (Kampereiland, Kamperveen) honingraat Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
raat , raot
, raat. Hunneg in de raot. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
raat , raot , raote, raet, raat , zelfstandig naamwoord
, de, et; honingraat Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
raat , raot , zelfstandig naamwoord
, et; (stofn.) bouwsel waaruit honingraat bestaat Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
raat , raot , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, raote , - , raat , VB: Van raote kêns te kiëtse mäoke. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
raat , root
, honingraat Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
raat , raot , zelfstandig naamwoord
, raat (honing). Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
raat , raot , zelfstandig naamwoord
, raote , räötje , raat Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
raat , raot , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, raote , räötje , raat Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
raat , raot , graat , zelfstandig naamwoord
, WBD III.4.2:136 'raat' - honingraat, ook 'graat' genoemd Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |