elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: pukkel

pukkel , pukkel , mannelijk , pukkels , droppels. De pukkels zweet staan hem op het aangezigt. Kleine pukkeltjes. Verwant met pok.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
pukkel , pokkel , bult.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
pukkel , peukel , zweertje, puistje; hiervan: peukêlg = met zweertjes bedekt; peukeltje – een heel klein zweertje.
liefkoozingswoordje; lutje peukel; ook Oostfriesch – Ook wat van levende wezens klein is naar zijn leeftijd, een dwerg in zijne soort. ten Doornk. brengt dit tot een verkleinwoord pokr (Oud-Noorsch en IJslandsch) = kaboutermannetje.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
pukkel , pukkel , zie pokkel *.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
pukkel , poekkel , bult.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
pukkel , poggel , [pǫxәl] , mannelijk , poggels , pukkel
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
pukkel , peukel , [zelfstandig naamwoord] , 1 pukkel. n Peukel op neus; 2 ventje. Meester was moar n peukeltje.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
pukkel , pukkel , [zelfstandig naamwoord] , pokkel. Pukkeln , (West-Westerkwartier)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
pukkel , pokkel , zelfstandig naamwoord , 1. Variant van pukkel. 2. Bochel (verouderd).
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
pukkel , pukkel , zelfstandig naamwoord , Ook: druppel. | De pukkels sweit stinge op z’n voorhoufd.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
pukkel , pukkel , peukel , 0 , pukkels , In bet. 1. ook peukel (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Noord-Drenthe) = 1. pukkel, vinnetje As hij zwienevleis et, zit hij onder de pukkels (Bco), Ik heb een pukkel an de neus, maar Hie zit under de peukels (Gas), IJ moet die pukkel oetdrukken (Eex), Die har een peukel in de nak (Bui) 2. soldatentas Een pukkel is een soldaotenscholdertasse; de jeugd hef er de boeken van de schoele in (Dwi)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
pukkel , pökkel , (Kampereiland, Kamperveen) pukkel
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
pukkel , puggel , zelfstandig naamwoord , puist, sproet. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
pukkel , pukkel , zelfstandig naamwoord , de 1. rugzak 2. in iene wat op ’e pukkel geven op z’n donder geven
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
pukkel , poekel , pukel , zelfstandig naamwoord , de; puistje, pukkel
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
pukkel , pôkkel , zelfstandig naamwoord, mannelijk , pôkkele , pukkelke , bochel , pôkkel Zw: Zich 'nne 'nne pôkkel laachte; rug pôkkel VB: Dè mölder hèt van ze lëve get op z'nne pôkkel gehad. Zw: De pôkkel sjore: een uitbrander geven Zw: De kêns mich de pôkkel (op) rôtsje): je kunt me gestolen worden. Zw: Zich 'nne pôkkel laachte Zw: Zich 'nne pôkkel wërke: hard werken; de pôkkel gesjoord kriége uitbrander n uitbrander krijgen); de pôkkel gesjoord kriége
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
pukkel , poekel , zelfstandig naamwoord , rug (Land van Cuijk)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal