elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: pottenkijker 

pottenkijker , pòtkaoker , Potkijker, janhen. Ook: een dwaze vent: ʼn Rare pòtkaoker.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
pottenkijker , pottekijker , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Eigenlijk iemand die in de pot kijkt, thans bij uitbreiding gezegd van iemand die uit nieuwsgierigheid ergens komt kijken, waar anderen bezig zijn. Elders potkijker, Jan Hen. || Gaan maar weer gauw weg; pottekijkers kennen we hier niet gebruiken.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
pottenkijker , [ongewenst toeschouwer] , pòtkaoker , Potkijker, janhen. Ook: een dwaze vent: ʼn Rare pòtkaoker.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
pottenkijker  , pottekieker , pottenkijker.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
pottenkijker , pòtkieker , [zelfstandig naamwoord] , 1 keukenpiet; 2 iem. die een anders handelingen nagaat.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
pottenkijker , pottekiekert , mannelijk , pottekiekesj , pottekiekerke , pottekijker.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
pottenkijker , pottenkieker , 1. nieuwsgierig iemand. 2. lampje boven het fornuis.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
pottenkijker , pottenkieker , 1. nieuwsgierig iemand; 2. lampje in de keuken.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
pottenkijker , pottenkieker , potkieker, pottekieker , 0 , (Zuidoost-Drenthe, Noord-Drenthe). Ook potkieker (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), pottekieker (Zuidwest-Drenthe) = iem. die altijd in de potten en pannen kijkt om gewaar te worden, wat er gegeten wordt Pottenkiekers kunnen wie nait gebruken, zee de vrouw (Eco), Wij wilt hier gien pottekiekers (Dwi), Ik heb een hekel an die pottenkiekers aaid in de keuken (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
pottenkijker , pottekieker , potkieker , zelfstandig naamwoord , de 1. keukenpiet 2. iemand die alles wil zien terwijl de ander dat niet wenst
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
pottenkijker , pottekiéker , zelfstandig naamwoord, mannelijk , pottekiékers , - , pottenkijker , VB: pottekiékers kên ich hié neet gebruke, mäok dich eweg!
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
pottenkijker , pottekieker , zelfstandig naamwoord , 1. pottenkijker, electrische lamp boven het kookgedeelte; 2. ongewenste toeschouwer.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
pottenkijker , [pottenkijker] , pottekieker , mannelijk , pottenkijker
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal