Woord: porken
porken , [porren, poken] , porken , zwak werkwoord
, poken, b.v. in de kachel. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
porken , pö̀rken
, Porren, peuteren. In de tafel, de kachel, de pijp, de tanden enz. pö̂rken. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
porken , [porren, peuteren] , pö̀rken
, Porren, peuteren. In de tafel, de kachel, de pijp, de tanden, de neus pö̀rken. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
porken , poeërke
, pooken in de kachel, ook werken. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
porken , porken , [werkwoord]
, peuteren. In ‘t vuur porken = porren. Ien e kaggel omporken (Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
porken , porkng , zwak werkwoord
, porrend steken Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
porken , pörken
, 1. peuteren, b.v. in de neuze pörken. 2. porren. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
porken , porken , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuidwest-Drenthe, zuid, Zuidoost-Drents veengebied) = peuteren, pulken, rakelen Hij zat in een holle kies te porken (Eri), ...in het vuur te porken (Nije), z. ook peukeln Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
porken , purken , zwak werkwoord, onovergankelijk
, (Zuidwest-Drenthe, zuid) = pulken Hie zit altied in zien dompe te purken (Pes), In de koezen purken (Hol), Het is: in de neuze zitten te pulken, maor in de koeze purken (Zdw), z. ook pulken Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
porken , pörken
, 1. peuteren; 2. krabben in een tabakspijp Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
porken , pörkn
, rakelen, oppoken. Al dat pörkn in de kachel, daor maek iej ’t niet bèèter mee. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
porken , porken , purken , werkwoord
, porken, porren, peuteren Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
porken , pörken , werkwoord
, pörken, epörkt , porken, porren, peuteren, pulken. Zit niet in oew nöze te pörken. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
porken , porken , pörken, purken
, 1. porren; 2. peuteren. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |