elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: bofferd

bofferd , pōffert , gebak van gerezen meel, soort van podding, en zoowel voorwerpsnaam als soortnaam; de pōffert is goud rezen; wie eten van middag pōffert. (Het meervoud zou pōffers luiden, indien het mocht voorkomen.) Oostfriesch, Westfaalsch puffert = pudding van gerezen meel. Vgl. pōffen 2.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
bofferd , boffer , (bòffər) , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Zeker gebak. Kleine dikke pannekoek met krenten, waarvan er meerdere tegelijk in een pannekoekspan gebakken worden. Elders heten zij drie-in-de-pan. || We eten vanmiddag boffers. – In verkl. boffertje, poffertje, bollebuisje; een soortgelijk gebak, doch in een poffertjespan gebakken. || Boffertjes bakken. – Boffert en boffe(r)tsje zijn ook in Friesl. gebruikelijk. – Zie gistboffer.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
bofferd , poffer , (pòffǝr) , zelfstandig naamwoord, mannelijk , 1) Meestal in verkl. poffertje. Zeker rond gebak; zie de wdbb., en vgl. poffertjesboel. 2) Gepofte appel. Zie synon. op pafappel. || Ik hou veul van poffers.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
bofferd , poeffer , poffer (groot eirond wittebrood met krenten).
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
bofferd , poffert , trommelkoek; zie: pork. Vån poffert en vån pånnekouke, vån plůůmen en reziinen was een gezelschapsspelletje.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
bofferd , poffert , mannelijk , Een Poffert is een gebak, een gerezen koek in een taartpan of ten minsten een daar naar gelijkend keukengereedschap gebakken. De naamsoorsprong wijst zich van zelfs aan wanneer men Kiliaan [panne-koeken zijn zonder gest, gerezen pannekoeken met gest dog weinig gerezen, pofferts laat men eerst zoo veel ze willen rijzen eer ze in een pan gedaan worden; men bakt ze alle in dezelfde pan; eenen krentenpoffert, daar corenten in zijn] op pof inziet. Kiliaans poffen zijn te Deventer nog zeer bekend. Het is zeer fijn weiten brood.
Bron: Dumbar, G., H. Scholten en J.A. de Vos van Steenwijk Vollenhove (1952), Het Dumbar Handschrift – Idioticon van het Overijsels in het einde der achttiende eeuw, uitgegeven door H.L. Bezoen, Deventer
bofferd , povverd , [zelfstandig naamwoord] , tromkoek, meelkost. Mv. povvers. Kinder bin gek op povverd. Povverd mit krinten! uitroep van verbazing.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
bofferd , boffer , bofferd, pofferd , zelfstandig naamwoord , Kleine, dikke pannekoek waarin gist is gebruikt. Soms ook met krenten of rozijnen.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
bofferd , bafferd , bakkerd, bofferd, pofferd, pafferd , bafferds , (Zuidoost-Drents zandgebied, Noord-Drenthe). Ook bakkerd (Midden-Drenthe), bofferd (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied), pofferd (Zuidwest-Drenthe, zuid), pafferd (Midden-Drenthe) = 1. klap Hij gaf hum een pofferd veur de kop, dat het zo knapte (Hgv) 2. lomperik (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) Het is zoe’n bofferd, hij is altied zo lomp (Dwij) 3. mond (Veenkoloniën) Hol doe dien bafferd nou mor is even dicht (Eco), zie ook dofferd
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bofferd , pofferd , 0 , (Noord-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied) = meelspijs Wai kriegen vandaog pofferd meelkost, soort trommelkoek (Rod), Hij is zo loi as ain pofferd (Twe)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
bofferd , bofferd , gebakken koek, dienend als middageten
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
bofferd , pofferd , grote cake.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
bofferd , bofferd , pofferd , zelfstandig naamwoord , de 1. onverschillige, lompe persoon 2. dik, groot iemand 3. iemand met een dik hoofd 4. dik hoofd 5. bep. type pannenkoek: bofferd, meelspijs gebakken als een dikke koek in een grote pan 6. bep. gebak: tulband 7. geluksvogel 8. groot stuk hout, tegen iets geplaatst om het tegen te houden 9. zonder bijzondere bet. als bijnaam van personen gebruikt
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
bofferd , boffer , dikke pannenkoek.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
bofferd , pofferd , grote meelkoek, gebakken in olie, gegeten als warme maaltijd; ook van het laatste oliebollenmeel met Oudjaar gemaakt (Epe); pofkoeke, koek gebakken van het laatste oliebollendeeg (Apeldoorn).
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal