elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: pleister 

pleister , plâster , [zelfstandig naamwoord] , pleister. Gr. EMPLASTRON. Lat. emplastrum. De. Eng. Fri. plaster. Zwe. plåster. Hd. Pflaster. Fra. emplâtre. Ital. impiasto. Spa. emplasto. Port. emplastro.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
pleister , pleester , mannelijk , pleister.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
pleister , ploaster , pleister; trekploaster = trekpleister, ook fig. Kil. plaester, pleister.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
pleister , plaostĕr , pleister.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
pleister  , plaoster , pleister.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
pleister , pläister , plaoster , mannelijk , pleister
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
pleister , ploaster , plaaister , [zelfstandig naamwoord] , pikploaster. || plaaister
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
pleister , pleister , plaister, plaaister , 0 , pleisters , Ook plaaister, plaister (Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drents veengebied) = 1. pleister Der mot een pleister op, aans komp er voel vleis in (Exl) 2. grote vlek, klodder Der zit een plaister op het raom, der het een vogel tegenaan scheten (Zui), z. ook plaoster 3. groot stuk (Zuidoost-Drents veengebied) Waor de auto de boom raakt hef, is nog een grote pleister of (Ndo) 4. pleisterplaats (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe) Die pleister slao mor over, daor is niks an (Sle), Hij geeit aal pleisters an (Eex)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
pleister , plaoster , 0 , plaosters , (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, zuid, Veenkoloniën, Midden-Drenthe) = 1. grote vlek, klodder Ik heb alweer een plaoster op de trui van die rooie bieten (Ruw), Wat hef die een grote plaoster veur de kneien (Ros), As een vogel tegen de roeten schet, hej der een hele plaoster op (Rol) 2. schilfer (Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied) Der is een beste plaoster van de gimmeleerde emmer ofsprungen (Gas), z. ook pleister
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
pleister , plaoster , pleister.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
pleister , pleister , pleister
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
pleister , ploster , zelfstandig naamwoord , pleister.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
pleister , pleister , zelfstandig naamwoord , de 1. hechtpleister 2. grote vlek, klodder 3. klappertje voor klappertjespistool 4. plakzegel e.d. die men op een barst in de ruit plakt
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
pleister , plaaister , zelfstandig naamwoord , plaaisters , plaaistertie , (wond)pleister Hij nam een wegeblad as plaaister; daer gong ‘t bloeie van over zee-die Hij gebruikte een weegbreeblad als pleister; dat stelpte het bloeden naar hij zei
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
pleister , plaoster , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk , plaosters , plëusterke , hechtpleister , VB: Doeg dich 'n plaoster op dy won aanders ês ze dich muerge aon 't zjwère.; vrouw (goedhartige vrouw); plaoster
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
pleister , plôster , pleister
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
pleister , ploster , pleister.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
pleister , ploster , zelfstandig naamwoord , pleister (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
pleister , plaoster , vrouwelijk , plaosters , pläösterke , pleister, kleefpleister, hechtpleister
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
pleister , plaoster , zelfstandig naamwoord , plaosters , pläösterke , pleister
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
pleister , plaoster , zelfstandig naamwoord, mannelijk , plaosters , pläösterke , pleister
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
pleister , ploster , zelfstandig naamwoord , pleister; Moeder geef me gaaw 'ne ploster... (Piet Heerkens; ‘Kritieke’, gepubliceerd in De Zaaier, bijlage van de Nieuwe Tilburgsche Courant, 1941)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
pleister , plaoster , pleisterwerk
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal