Woord: pijl-en-boog
pijl-en-boog , pijleboog
, vlieger waarvan het dwarshout als een boog gekromd is. (Verg. Wdb. III, 388; 390 en XII, 1620). In eene Verordening op de straatpolitie te Utrecht van 25 October 1881, art. 8 spreekt het bureaucratische pedantisme van: ‘pijlstaarten‘, voor zulke vliegers. Een (zijn) pijleboog in den wind zetten: een (zijn) vlieger oplaten. Bron: Beets, A. (1927), ‘Utrechtsche Volkswoorden en Volksgezegden’, in: Driemaandelijksche bladen 22, 1, 1-30, 73-84. Groningen |
pijl-en-boog , piellenbaeg
, pijlboog. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
pijl-en-boog , pielenboog , [zelfstandig naamwoord]
, koppeling, piel-en-boog, flitseboog. n Pielenboog hoalt e oet n wilgenboom (H.O.) Zo ook pielensweep = speeltuig, waarbij een pijl wordt weggeslingerd met een zweep. , (Hogeland en Westerkwartier) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
pijl-en-boog , pielemboog , mannelijk
, pijlenboog. Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk |
pijl-en-boog , piellebooch
, pijl-en-boog; mi de piellebooch sjie:te “met pijl-en-boog schieten”. Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo. |
pijl-en-boog , pielemboag
, pîel en boag. Bron: Kuipers, Cor e.a. (1993), Zò bót ás en hiëp. Plat Hôrster, Horst. |
pijl-en-boog , pieleboage
, pijl en boog. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
pijl-en-boog , pieleboage
, pijl en boog. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
pijl-en-boog , pielboog , pieleboog, pielepalleboge , 0
, (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe). Ook pieleboog (Zuidwest-Drenthe) = pijl en boog De jongen scheuten mit de pieleboge (Dwi), Zo krom as een pieleboge (Rui), meestal zegt men piel en boog, z. ook piel I; pielepalleboge (Midden-Drenthe) = pijl en boog Met een pielepalleboge scheten is een mooi spullegie veur de jonges (Bei), As ie met de pielepalleboge scheuten, mus ie good kuren (Hijk) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
pijl-en-boog , pieleboge
, pijl en boog Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
pijl-en-boog , pielebaoge
, pijl en boog. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
pijl-en-boog , pielkeboge , zelfstandig naamwoord
, de; pijl en boog Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
pijl-en-boog , pielebaoge , zelfstandig naamwoord
, pijl en boog. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
pijl-en-boog , pielebaoge , pieleboog
, (pijl en) boog. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
pijl-en-boog , piêleboôg , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, piêlebeug , piêlebeugske , (Nederweerts, Ospels) handboog Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |