Woord: perceel
perceel , persiel
, perceel. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
perceel , pesiiel , [pәsīel]
, perceel. Vån pesiiel wiään: in de war zijn. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
perceel , persail , zelfstandig naamwoord onzijdig
, perceel. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
perceel , peseel , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, peseeln , peseelken , perceel. Van t peseel, van zijn stuk Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
perceel , perseil , onzijdig
, perseile , perceel. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
perceel , pesseel
, 1. perceel. 2. in de war zijn, b.v.: van pesseel zijn = in de war zijn van emotie, van droefheid of anderszins. Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
perceel , pesseel
, 1. van pesseel: in de war; 2. perceel. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
perceel , perciel , perceil, perceel, persail , 0
, percielen , (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid). Ook perceil (Zuidoost-Drents veengebied, Kop van Drenthe), perceel (Zuidoost-Drents veengebied, Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe), persail (Veenkoloniën) = 1. perceel Ik heb een perciel dennen koft in het Staatsbos (Sle), Hij hef nog ien perciel laand an de weg liggen, de rest hef hij verkocht (Bro) 2. grote hoeveelheid (Zuidwest-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied) Hij hef een hele perceel rommel ekocht (Flu) 3. (Zuidwest-Drenthe), in van het perciel van de kook Die is hielmaol van het perciel (Geb) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
perceel , peseel
, perceel. Gunninks woordenlijst van 1908: ’t Is een peseel ‘het is een lastige zaak’ Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
perceel , perseel
, perseeltien , perceel. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
perceel , perceel , zelfstandig naamwoord
, et 1. perceel, door greppels, afrastering e.d. afgebakend stuk land, aaneengesloten stuk land, ook: het gewas daarop 2. elk der partijen bij een verkoping 3. flinke hoeveelheid eten 4. flinke hoeveelheid ontlasting, in verb. als De hond het een hiel perceel daon 5. persoon (die eigenaardig of lastig is), bijv. een wies perceel een eigenwijs, verwaand iemand Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
perceel , peseel , zelfstandig naamwoord
, perceel. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
perceel , peseel , perseel
, van perseel wezen, van streek zijn; een raor pe(r)seel, raar persoon. Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
perceel , persieël , onzijdig
, persieële , persieëlke , perceel Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
perceel , persieël , zelfstandig naamwoord, onzijdig
, persieële , persieëlke , perceel Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
perceel , persieële
, (meervoud) billen, bloeëte -, naakt Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
perceel , percie~l
, perceel Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |