elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: pensioen 

pensioen  , pensjoen , pensioen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
pensioen , pìnzioun , zelfstandig naamwoord onzijdig , pensioen. Pìnzioun trekken.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
pensioen , pènsjoon , pènsjoen , onzijdig , pensjoone, pensioen.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
pensioen , pensioen , pensioun, pesjoen , 0 , Ook pensioun (Kop van Drenthe), pesjoen (Zuidwest-Drenthe) = pensioen Hij is al met pesjoen gepensioneerd (Dwi), Ze was een mèensk met wat geld en had een klein pensioentien (de:Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
pensioen , pusjoen , pensioen.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
pensioen , pensjoen , pensioean , onzijdig , pensjoene , pensjuuenke , pensioen , De mienwirkers haje ei sjoean pensjoen. Hae haet de pens sjoean: woordspeling.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
pensioen , pesjoen , zelfstandig naamwoord , pensioen; Grôot Diktee-08: meej en klèèn pesioentje aachter de gerdèntjes
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal