Woord: patjakker
patjakker , batjakker
, bootwerker. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
patjakker , padjäkker , patjakker
, iemand die niet deugt. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
patjakker , patjakker , klem vóór , [zelfstandig naamwoord]
, smeerlap. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
patjakker , poesjakker , [zelfstandig naamwoord]
, ook: poetjakker (Westerwolde) =gemene vent. , (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
patjakker , patjakker
, oplichter Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
patjakker , batjakker , mannelijk
, batjakkesj , batjėkkerke , patjakker, smeerlap. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
patjakker , padjakker
, persoon die niet te vertrouwen is. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
patjakker , patjakker , padjakker, poetjakker, poetzak , 0
, patjakkers , gemeen persoon, smeerlap Wij kwamen der naoderhand pas achter, hoe zo’n minne patjakker as het was (Ruw); Een padjakker is een minne kerel (Eco), z. ook poetjakker; Ook poetzak = smeerlap, onbetrouwbaar persoon Wat is dat een poetjakker, ...poetzak van een kèrel. As e je bedondern kan, lat e het niet (Sle), Ik haar niet daacht dat e zun gemeeine poetzak was (Eex) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
patjakker , patjakker
, benaming voor een persoon die ongunstig bekend staat Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
patjakker , padjakker , zelfstandig naamwoord
, verkenner, scheldwoord, vanwege de gelijke aanhef “pad”. zn - kind, ondeugend jongetje. * Dr. P.A.F. van Veen, Etymologisch woordenboek, de herkomst van onze woorden: gemene kerel, badjakker, maleis: bajak: zeerover. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
patjakker , batjakker , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, batjakkers , - , straatvlegel Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
patjakker , patjakker
, schuinsmarcheerder. ook “patjepeejer” Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier. |
patjakker , poetjakker
, gemene kerel, deugniet, smeerlap (O.-Veluwe). Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere. |
patjakker , batjakker , mannelijk
, batjakkers , batjakkerke/ batjekkerke , straatvlegel Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
patjakker , batjakker , zelfstandig naamwoord
, batjakkers , batjekkerke , patjakker, ruw persoon die zich nergens iets van aantrekt (waarschijnlijk uit het Maleis badjak – zeerover) zie ook: batteraaf Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
patjakker , batjakker , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, batjakkers , batjakkerke , straatbengel, vlegel Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
patjakker , poetjakker , zelfstandig naamwoord
, scheldwoord voor niet-Brabanders; ...al wè'k schrijf is vur ons eigen Brabantsche volk en daor hee ginneneene vremde sjandoedel z'n snotneus tusschen te steke. As die vremde poetjakkers 't nie of mar hallef kunnen lezen... (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 1; 9-10-1929) Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
patjakker , batjakker
, straatjongen Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |