elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: papzak

papzak , [dikkerd] , papzak , dik, zwaar mensch.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
papzak , papzak , Diekke papzak, iemand die dik is.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
papzak , papzak , mannelijk , papzėk , pafferige dikkerd; slappeling.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
papzak , papzak , zelfstandig naamwoord, mannelijk , papzek , papzekske , vent, dikke , slappeling
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal