Woord: paardenhaar
paardenhaar , peerhoar
, paardenhaar; soort- en voorwerpsnaam; meervoud: peerhoaren. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
paardenhaar , paershaor
, paardenhaar. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
paardenhaar , peerhoar , [zelfstandig naamwoord]
, paardehaar. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
paardenhaar , paesjhaor
, paardehaar. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
paardenhaar , pèerdehaor , peerhaor , 0
, Ook peerhaor (Midden-Drenthe, Kop van Drenthe) = 1. paardenhaar Pèerdehaor zat vrogger in kragen (Sle), Jaan meuk een liesterstrik van peerhaor (Eex) 2. soort hard gras (Zuidoost-Drents zandgebied) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
paardenhaar , peerde-öör , zelfstandig naamwoord
, paardenhaar. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
paardenhaar , [paardenhaar] , paershaor , onzijdig
, paardenhaar Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
paardenhaar , pèrshaor , zelfstandig naamwoord
, "paardenhaar; Van Beek - Als vroeger de jeugd een boer zag, die zijn ""erdkaar"" bespannen had met een os of een koe, kreeg hij spoedig de sarcastische vraag te horen: ""Boer, mag ik wè pèrshaor plukken"". (Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)" Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |