elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: ouderdom 

ouderdom  , alderdôm , ouderdom.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
ouderdom , òlderdom , [zelfstandig naamwoord] , ouderdom. Òlderdom komt mit gebreken.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
ouderdom , òlder , òller , zelfstandig naamwoord onzijdig , de ouderdom. Hai het ‘t òlder = hij heeft de vereiste leeftijd. Zai komt al wat op ‘t òlder = ze wordt al een dagje ouder. Baaide bruiers schelen anderhaalf joar in ‘t òlder. ‘t Wòrdt op ‘t òlder nait beter = de ouderdom komt met gebreken. ‘t Zel op ‘t òlder wel slieten = ‘t zal wel slijten met de leeftijd. Wat ie jonk leren, kinje op ‘t òlder = jong geleerd, oud gedaan. ‘t Verstand komt mit ‘t òlder. Wie binnen van ainer òlder. Zo ook: hai is van miener, ziener, joener òlder. Niet bij ons en heur.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
ouderdom , auerdom , mannelijk , ouderdom.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
ouderdom , aauwerdóm , ouderdom , Dé’s ‘n lómp kallef, die moet nog veul liire vurdét’tie van aauwerdóm dóód gi. Dat is een domme vent, die moet nog veel leren voordat hij van ouderdom dood gaat.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
ouderdom , oolderdom , zelfstandig naamwoord , de 1. iemands leeftijd 2. hoge leeftijd 3. de tijd dat iets bestaat 4. mensen die oud zijn, de oudste generatie
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
ouderdom , awwerdom , zelfstandig naamwoord, mannelijk , - , - , ouderdom , awwerdom VB: V'r zién van dezelfde awwerdom. Zw: 'nne Mêns mak get mêt ie 'r van awwerdom doed ês.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
ouderdom , âwerdóm , ouderdom
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
ouderdom , aojerdóm , mannelijk , ouderdom
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
ouderdom , aordem , zelfstandig naamwoord, mannelijk , (Ospels) ouderdom
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
ouderdom , aawerdom , zelfstandig naamwoord , "ouderdom; Cees Robben: grèès van den aawerdóm; Cees Robben: 'van aauwerdom laag te stèèrve'; - De grutmoeder waar al half blend van aawerdom... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de NTC 12-8-1939 –26-8-1939); Pierre van Beek – Wanneer iemand ""z'n geld aon z'n hart gewaasen is"" zijn we niet ver meer van de vrek uit de buurt en men kan er vast van op aan, dat zo iemand wel ""'n halfke kan durbèten (doorbijten) al was 't dè-t-ie van awerdom op z'n taandvlees liep"". Men heeft nu eenmaal van die ""vuil meense"" - zelfs in Tilburg. Het woord vuil heeft hier niet de betekenis van smerig maar van gierig. (Tilburgse taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 18 maart 1950)"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
ouderdom , alderdóm , ouderdom
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal