elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: opslaan 

opslaan , opslaan , [werkwoord] , aanslaan, aanplakken. H.vi.6. koopwaren of voorraad op doen. Op iets mede opslân, blijken van goedkeuring aan gezegden of daden van anderen geven.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
opslaan , opsloagen , (opslaan) = het gieten van kokend water op koffie of thee; is de koffie al opsloagen? = is de koffie al gezet? staat zij al te trekken?; inslaan, voorraad opdoen, inzonderheid inkoopen van den wintervoorraad; heb ie al knollen en wortels opsloagen?; van de urine, nl. die van een lijder = ze in eene flesch doen, om door den dokter onderzocht te worden; verhoogen van het loon van dienstboden of werklieden; ook van de huishuur en het pachtgeld; met iets, bv. met eene uitdrukking van iemand uit het gezelschap = er om lachen, er oogenschijnlijk hartelijk mee instemmen, in plaats van, wat licht het geval had kunnen zijn, er zich boos om toonen. Zie ook: omkrōllen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
opslaan  , opslaon , slaon of slaag, sleis, sleit, sloog, geslage , opslaan.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
opslaan , opslaen ,   ,   , timmeren, bijv. hanke.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
opslaan , opsloagen , [werkwoord] , 1 opslaan.; 2 opgieten. Wotter opsloagen veur kovvie.; 3 inkopen. Törf opsloagen; 4 behagen vinden aan. Hou kinst zo mit dij maal keerl opsloagen?; 5 in prijs stijgen. Bòtter slagt op.; 6 in prijs verhogen. Nou hebben ze de bòtter al weer opsloagen!; 7 opschieten zonder gezaaid te zijn. Wat slagt doar n rògge tussen de eerappels op!; 8 omkrullen. Boksempiepen opsloagen. || opslag
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
opslaan , opsjlaon , sjlouch op, haet of is opgesjlaage , opslaan. Sjlaach de kar hie mer op: kip de kar hier maar op.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
opslaan , opslaon , sterk werkwoord, overgankelijk , 1. opslaan Wij moet nog even wat erpel veur de winter opslaon (Bei) 2. uitslaan, nat worden Wij kriegt nog mèer regen, de tegels slaot zo op (Emm), z. ook het meer gebr. oetslaon 3. rechtop zetten van geknikte korenaren De weller mus mit teruggelopen en die lösse spiern opslaon (Klv), Nao elk zwad mèeien mout ie opslaon (Ros), Vrouger luip der ain veur het maaimesien an met een vörk om de aoren op te slaogen (Eev) 4. goed overweg kunnen met iemand, goede maatjes zijn (Zuidoost-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe, zuid) Dei malle batse slag mit elk en eine op (Bco), Die kan mit iederiene opslaon (Mep) 5. opslaan als bereidingswijze (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid) De stoete wuurd nao het riezen opslagen en gung dan de oven in (Pdh), Ie mut de botter nog opslaon, dan giet het water er wat beter uut (Geb), Veur een luchtige cake moej de eier goed opslaon (Coe) 6. verhogen (Zuidwest-Drenthe, noord) Hij slat de pries maor op (Dwi) 7. opgieten Ik heb er nog een beetien bij opslagen water op koffiedik gegoten (Sle) 8. opnieuw gaan groeien As de eerappels niet goed uut de grond koomt, slaot ze op krijg je opslag (Hol) 9. niet laten schieten van de melk (Zuidoost-Drents zandgebied, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) As de koe melkziekte hef, slat hij de melk op (Bro), De mot slat de zog op (Sle) 10. openleggen Hij sluug de biebel op (Odo) 11. (Zuidwest-Drenthe), in hölsen opslaon een nieuwe houten zool aan het leer zetten 12. losmaken van de eerste turven uit de slag of van de laag bagger om te drogen (veend. Midden-Drenthe, Zuidoost-Drents zandgebied, Veenkoloniën), z. ook opbreken
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
opslaan , opslaon , werkwoord , 1. door bep. bewegingen in de hoogte slaan, doen wippen 2. vocht doen oprijzen 3. omhoogrichten van de blik, de oogleden omhoog laten gaan 4. duurder worden, stijgen in prijs 5. opbergen, bewaren 6. opstellen, neerzetten 7. opkloppen: van deeg e.d.
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
opslaan , opsjloën , werkwoord , opslaan , (van prijzen) opsjloën (zie 'slaan') VB: Oe môt dat heen, noé ês de priés van 't beer alweer opgesjläoge.; breien (beginnen te breien) opsjloën (zie'slaan'); opkiepen opsjloën (zie 'slaan') VB: De oonderhélp goûng uüver en doûw sjloog de ker op want ze wäor te lich ién de rök gelaoje.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
opslaan , ôpslôn , bewaren
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
opslaan , opslaon , werkwoord , opslaan.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
opslaan , opslaon , opslaan , Mètte euro is alles opgeslage.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
opslaan , opslaôn , opslaon , werkwoord , sleit op, sloeëg op, opgeslage , 1. opslaan 2. serveren (b.v. bij het tennissen)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
opslaan , opslaon , sterk werkwoord , opslaon - sloeg op - opgeslaon , opslaan (in div. bett.); Kees & Bart (ca. 1935): ''t teveul dè opgeslaon moet worren'; WBD III. 3. 1:61 'opslaan', 'opzetten' = verhogen
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal