elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: oppotten 

oppotten , oppotten , opzetten van kegels.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
oppotten , [verzorgen, opvoeden] , oppotten , transitief werkwoord , verplegen, opvoeden, met de melkpot groot maken. Jonge lammeren of biggen, die moederloos zijn, of van de moeder verstooten worden, voedt men op met de melkpot; van daar, potlam, potbig enz. Zie op het woord potje.
Bron: Bouman, J. (1871), De Volkstaal in Noordholland, Purmerend.
oppotten , oppotten , [werkwoord] , geld opleggen; eig. in den spaarpot doen.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
oppotten , oppotjen , bij beetjes opsparen, oppotten. Zie: jen.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
oppotten , oppotten , zwak werkwoord, transitief , Met de melkpot groot brengen, opkweken, van achterlijk jong vee (lammeren en biggen). Synon. opkweesten. || Het skeep (schaap) wou van dat iene lam niks weten; toe most ik ’et oppotten, aârs waar (was) ’et ’esturven. – Evenzo in de Beemster (BOUMAN 77). – Vgl. potbig, potlam.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
oppotten  , oppotte , geld bijeen schrapen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
oppotten , oppòtjen , oppòtten , [werkwoord] , opsparen.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
oppotten , oppotjen , geld sparen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
oppotten , oppotte , werkwoord , Ook: met de fles grootbrengen, van lammeren of biggen die moederloos zijn of door het moederdier verstoten worden. Vgl. potlam en potbig.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
oppotten , oppotte , potde op, haet of is opgepot , oppotten.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
oppotten , oppotten , oppotken, oppotkern , zwak werkwoord, overgankelijk , Ook oppotken (Zuidoost-Drenthe), oppotkern (Zuidoost-Drenthe) = oppotten, sparen IJ kunt wel alles oppotten, mor aj dood gaot, kuj het toch niet metnimmen (Eex), Wat hej an oen geld, aj niks doet as oppotten? (Noo), Die potkert alles op, die gef gien cent oet (Ndo)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
oppotten , oppòtten , oppotten
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal