elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: onverschillig 

onverschillig , [zeer verschillend] , onverschillig , verschillend. Er is tweederlei on, verminderend en versterkend; hier is het versterkend, zoo als veel bij de A. S. b. v. on-ered, zeer geeerd.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
onverschillig , [willekeurig, geen verschil makend] , onverschillig , verschillend, uitëenloopend.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
onverschillig , onverschillig , onverschillend , inplaats van verschillend, ’t is al heel onverschillig = ’t verschilt veel.
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
onverschillig , onverschillig , bijvoeglijk naamwoord , geen verschil makend.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
onverschillig , onverschillîg , (Hoogeland), voor: nonchalant, handelende zonder zich aan ʼt gebruik te storen; hij zat doar zoo onverschillig mit ʼn pet op kop en ʼn kört piepke in de mond, de andêrn harren allemoal de houd of en smookten oet ʼn lange piep. Als znw: onverschillege, zooveel als: phlegmatiek persoon.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
onverschillig , onverschillig , onveschillig , Dit woord wordt soms gebruikt in de bet. van: verschillend. Soms is de vis dü̂r, soms gukoop, das onve(r)schillig.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
onverschillig  , ônverschillig , verschillend.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
onverschillig , onverschilleg , [bijvoeglijk naamwoord] , onverschillig. ‘t Is n onverschillege meubel, hond. Schertsend tegen iem. die onverschillig doet: Brood onverschillig, stoet ‘t laist (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
onverschillig , onverskillig , bijvoeglijk naamwoord , Ook: onstuimig, woest (van de wind) (verouderd).
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
onverschillig , ónversjillich , ónversjilligger, ónversjilligste , onverschillig.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
onverschillig , onverschillig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , 1. onverschillig Hie is zo onverschillig as e laank is (Eev), Dai kwaojong hiernaost, dat is wel zo’n onverschilig meubel! (Vtm), ...een onverschillig stuk vreten (Wsv) 2. egaal Het is mij onverschillig, wat a’k kriege (Zdw), Dat lat mij niet onverschillig het doet mij wel wat (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
onverschillig , onverskillig , onverschillig, ruw
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
onverschillig , onverschillig , bijvoeglijk naamwoord , verschillend, Da’s onverschillig. Dat is niet overal hetzelfde.
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
onverschillig , ónverschilleg , wisselend , Wa moet'te daor vur wéérk doen, dé's ónverschilleg, dan'nes poetse, dan'nes óprûime. Wat doe je daar voor werk, dat is wisselend, dan eens poetsen, dan eens opruimen.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
onverschillig , oonversjêllig , bijvoeglijk naamwoord , onverschillig
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
onverschillig , onverskillig , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord , onverschillig.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
onverschillig , onverskillig , bijvoeglijk naamwoord , verschillend (Helmond en Peelland)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
onverschillig , ónversjillig , onverschillig
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
onverschillig , onverschilleg , bijwoord , zonder verschil, het maakt niets uit; Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Asser ene, ene klèène kwaam hier òf daor, onverschilleg, dan ging zon vroedvrouw, die ging er meej, hè, omgewikkeld in den èèrem meej en paor (???) erooverheene èn dan ging ze der meej nòr de kèrk èn dan wier zon kind gedopt èn dan kwaam et wir tèùs!” Klik hier om dit bestand te beluisteren
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal