elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: ons 

ons , met ons , bij ons, onder ons. Eng. with us, id.
Bron: Halbertsma, J.H. (1835), ‘Woordenboekje van het Overijselsch’, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1836, Deventer: J. de Lange.
ons , uus , ons
Bron: Boers, B. (1843), [Goerees] ‘Lijst van eenige verouderde, of in de provincie Zuidholland niet gebezigde Nederduitsche woorden, welke op het eiland Goedereede en Overflakkee nog heeden in gebruik zijn’, in: Beschrijving van het eiland Goedereede en Overflakkee, Sommelsdijk, pp. 48-57
ons , ons , bezittelijk voornaamwoord 1e persoon meervoud
Bron: Ballot, A. (1870), Eigenaardigheden van het Twentsche dialect, uitgegeven in 1968, Hengelo.
ons , oes , [voornaamwoord] , ons, onze (Noordlaren) ons. Ook Dre. ONo/IJsl. Zwe. oss, De. os. (dat. pron. pers.). Fri. ues. Goer. Over-Flak. uus. Eng. us. Sagelt. ûse.
Bron: Boeles, P. (ca. 1875), Idioticon Groninganum. Vergelijkend woordenboek van den Groningschen tongval, uitgegeven door Siemon Reker, 1977, Egbert Forsten & Profiel.
ons , oos , ons, onze, als bez. vnw. = oeze; zie ald.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
ons , oeze , onze; oeze volk = de huisgenooten, ook = (mijne, of: onze) ouders. Westerw. (Gron.) oeze, Westf. use; Kil. use (veroud)
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
ons , ûze , ünze, onze , bezittelijk voornaamwoord , onze.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
ons , oeze , (Westerwolde) = onze, ook Drentsch; Westfaalsch use. Kil. use (verouderd). West-Vlaamsch uus = ons. Zie ook: uzes.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
ons , ons , on , voor: onze; ons voader; ons mouder, ook = mijn vader, mijne moeder. Wordt meest van kinderen gehoord; ook Friesch. In ʼt Nederlandsch komt het bij de dichters en ook bij onze Ouden voor; on in Westerwolde voor: onze, ons; on volk, on Willemtien, enz.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
ons , uzes , (Westerkwartier), voor: (bij) u, en: ons. Drentsch oes, oeze, Westfaalsch use = onze; Kil. us = ons; use = onse (toen reeds verouderd) Noordfriesch üs, üse = ons, onze; Nedersaksisch, Oud-Friesch use = onze; Angel-Saksisch user, usser, Engelsch us, yours; op Marken uis = ons, wij.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
ons , uis , persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord , zie ons.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
ons , ons , persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord , Zie de wdbb. – Daarnaast bij ouderwetse personen nog uis. || Ze heb onderdaags nag bij uis ʼeweest. – Uize domenie is toch zo’n beste man. Uis Klaas is nou ok ʼetrouwd. Hullie huis is veul groter as uizes (onzes, dat van ons). – Evenzo toe uizent, te onzent, bij ons aan huis. || Toe uizent is nag ʼen ouwe schoorstien mit tegels. – De vorm uis is ook elders in N.-Holl. nog bekend (Taalgids 1, 297; 4, 202 vlg.; Hs. Kool), en komt ook voor bij de 17de-eeuwse Amsterdammers; b.v. BREDERO, Griane 1314 (tuysent, uys huys), ROEMER VISSCHER, Brabbelingh (ed. 1669), 91, 5 (ws Jaep). – Evenzo Fri. ûs (zie EPKEMA 514), Oost-Fri. ûs (KOOLMAN 3, 473), Gron. uzes (MOLEMA 438), Drents oes, enz. Zo ook in het Mnl. (b.v. Stoke 9, 679; Segh. 3797, 8721; Rijmb. 17595). Vgl. Eng. us, Ags. ûs, Osaks. ûsa, enz.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
ons , ons’ , voor: onze (enkelvoud en meervoud), ook Friesch, Nederlandsch alleen bij dichters.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
ons , uzes* , Engelsch: us = ons (persoonlijk voornaamwoord 3e en 4e naamval.)
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
ons  , ôs , ôôs  , ons
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
ons , oons , zelfstandig naamwoord, onzijdig , ons
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
ons , oons , bezittelijk voornaamwoord , oonze, oonzen , ons. Van een huisgenoot spreekt men van oonze Dieks, oonze Jenne.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
ons , on , [voornaamwoord] , nevenvorm van ons, door de neus uitgesproken, in on vòlk = ons vòlk. || volk , (Hogeland)
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
ons , ons , pers. vnw. , [ons]
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
ons , ons , zelfstandig naamwoord onzijdig , n ons kovviebonen; n haalf onske. Spr. n Ons gelok is meer as n pond verstand. ‘t Leven is wel es n ons vreugde en n pond verdrait.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
ons , oons , zelfstandig naamwoord, onzijdig , oons , uensken , ons
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
ons , oons , persoonlijk voornaamwoord, 3e en 4e naamval , ons
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
ons , oonzn , bezittelijk voornaamwoord , vrouwelijk, meervoud: oonze, onzijdig: o , onze
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
ons , ons , mijn mam, moet, moêder; vrouw; vád, Merie moeder; echtgenote, vader, Marie.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
ons , ons , zelfstandig naamwoord , Ons, in de zegswijze ’t is ’n ons kont en ’n pond broek, gezegd van een klein, tenger persoontje met een veel te grote of te wijde broek. Meervoud onse, in de zegswijze de ien zoit ’t mit onse, de aôr mit ponde, de een houdt zich min of meer aan de feiten, de ander overdrijft, dikt de zaak aan.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
ons , oôs , onges , persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord , Ons, onze. | Hai had oôs vergeten. Deer staat oôs auto. Vooral in grote, veelal r.k. gezinnen, bestaat de gewoonte om de ouders of de kinderen met ‘oôs’ aan te duiden, bv. Weer is oôs moeder? Oôs Loek gaat trouwe. Oôs Truus het ’r been broken. Verouderde vorm onges.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
ons , ôzes , ôzens , bezittelijk voornaamwoord , De/het onze(n). | Da’s ôzes. Dat benne ôzens.
Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer
ons , ós , oos, ósse, ooze , ons, onze. Daen hónjt is van ósse: dat is onze hond.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
ons , óns , vrouwelijk , ónse , unske , ons (het Keuls ons was 0,29211875 kg.).
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
ons , oon , onze.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
ons , oons , Ons; * a’j dialekt könt proaten, mu’j het um oons niet loaten: spreek gerust je dialekt.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
ons , unsie , onsje.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
ons , oes , bezittelijk voornaamwoord , Var. als bij oes I = ons Det is oenze weg naor huus toe (Koe), Oons vul zit aordig roeg in het haor (Hgv), Oes mem is in de keuken (Gro), (zelfst.) Aw almaol het oeze der toe doet, kuw het net redden (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
ons , oes , oens, os, oos, ous, oons, oous , persoonlijk voornaamwoord, 3e en 4e persoon , (Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe). Ook oens
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
ons , oezen , oezend , bezittelijk voornaamwoord , Var. als bij oes I = onze Die stien is oezende (Bor), Dat laand schöt tegen ossen an (Klv), Ik wol dat laand wal kopen, want oouzend lig er bij an (Eex)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
ons , ons , 0 , ons, honderd gram Dou mie maor een ons van dat goud (Eco), IJ kunt wal wachten, toj een ons weegt lang wachten (Zwig)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
ons , oons , bijwoord , thuis, Gaode gij mee nor oons?
Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur.
ons , oons , bezittelijk voornaamwoord , ons, bijv. oons vool ons veulen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
ons , oons , voornaamwoord , ons, niet-onderwerpsvorm bij wi’j wij
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
ons , oons , zelfstandig naamwoord , et 1. ons 2. hoeveelheid van een ons
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
ons , oñze , ôôñze, ôôze, ôôñs , bezittelijk voornaamwoord , onze Ook ôônze, ôôze
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
ons , ôôñs , uitdrukking , Je ken wel deurgaon totta je een ôôñs weegt Tot in het absurde doorgaan
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
ons , oons , zelfstandig naamwoord, onzijdig , oons , eunske , ons , oons Zw: Wërke dats te 'n oons weugs. Zw: 'r Pak ze zich mêt 't eunske: hij vlindert van het ene meisje naar het andere.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
ons , ôs , bezittelijk voornaamwoord , ons , (bez. vnw. voor vr, o, en mv.: ôs) VB: Ôs ma, ôs keend, ôs keender. Zw: Pa van ôs: onze vader. Zw: Oonder ôs mèitskes: wij meisjes
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
ons , ôs , persoonlijk voornaamwoord , ons , Zw: Ze hebben 't ôs vuur woer verteld; elkaar ôs VB: V'r zién ôs muerge waol.; ons
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
ons , un ôns , een ons
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
ons , ôns , ons
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
ons , ôôs , ons. als bezittelijk, of per­ soonlijk voornaamwoord. ook als gewicht van 100 gram.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
ons , ons , zelfstandig naamwoord , unsien , ons, 100 gram. ‘n Unsien ärmoe, een onsje leverworst.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
ons , onzende , bezittelijk voornaamwoord, zelfstandig gebruikt , onze, die van ons. Dät is de onzende.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
ons , ôôs , ons , ôôze Jan éé nou ok ’n mèske = Jan heeft nu ook verkering-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
ons , óns , d’óns, d’n ónze , ónze , 1. ons; 2. de onze, die van ons , Ónze Jan én óns Mien. Onze Jan en onze Mien., D’óns zén no school. Die van ons (onze kinderen) zijn naar school. , D’óns is vendâg no de mèrt. De onze (mijn vrouw) is vandaag naar de markt., D’n ónze wérkt dag én nâcht. Die van ons (mijn man) werkt dag en nacht.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
ons , oos , oze , ons, onze , Oos voor een vrouwelijk en onzijdig zelfstandig naamwoord en meervoud. Oos moder. Oos kindj. Oos kinjer. Oze voor een mannelijk zelfstandig naamwoord. Oze vader.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
ons , óns , onzijdig , óns , unske , ons, 100 gram
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
ons , óns , zelfstandig naamwoord , óns , unske , ons (gewicht); hae paktj het zich mèt het unske – hij is zuinig aangelegd, hij gaat zich niet te buiten aan uitspattingen; wachte toet men ein óns wuëgtj – eindeloos blijven wachten
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
ons , oos , bezittelijk voornaamwoord , ós, oze , ons, onze (bez. vnw.)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
ons , ós , persoonlijk voornaamwoord , ons (pers. vnw.)
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
ons , os , voornaamwoord , ons; oos (Buitenijen (kerkdorpen rondom stadskern), Nederweerts, Ospels) ons
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
ons , óns , zelfstandig naamwoord, onzijdig , óns , unske , ons (gewicht)
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
ons , ons , bezittelijk voornaamwoord , onze, onzen , "Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - 'net of w'uit ons neus bloejen'; zie onze; Om verwantschap aan te duiden; ons moeder, ons oomaa, ons Miet ; onze paa (= vader); Van Delft - - Alles wat tot een huishouden behoort, spreekt men aan met ""ons"". Zoo zegt men: onzen vadder, ons moeder, onzen hond, ons kat, enz.(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929); Cees Robben – Dees zèn dons; èn zèn dè döllie? [onze kinderen; en die van jullie]; Cees Robben – Ik zie ons moeder zôo nòg staon; Cees Robben – èn naa gifde ons grutje èn onzen grutvadder en schôon hendje; Cees Robben – Onzen Lieven Heer gong ze zuuke; . . . . , zi ons taante Wies; – Mar goed. Om nog is op die van óns trug te koome.  (Jos Naaijkens; ‘De kèrstman die mar nie vol kwaam’;  CuBra, ca 2005); Dirk Boutkan (1996) - (blz. 60) onze/ons kènder, onze/ons vraawe (blz. 59) onze paa, bruur, neef, zwaoger, onz ôom, onzen/onz oopaa; A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - óns aaw hèùs is afgebraand; A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - óns, voornaamwoord  - ons; voor het gebruik bij verwantschapsnamen zie §431. In het bijzonder gebruikt om de echtgenote aan te duiden; Cees Robben – Dan is ons vrouw den baos. C.J. Verhoeven, Haorese woorde, spreuke en gezegdes (2007) - ONS: d'ons - die van ons, mijn vrouw; Piet van Beers – ‘Wie tuinbonen wil eten moet Februari niet vergeten’: Dè vraogt mar Aon ons Kee. (With Love; 1982-1987); zie den onze; den onzen; echtgenoot; dus gezegd door een vrouw [een man zou over zijn echtgenote zeggen: 'die van ons']; Cees Robben – Ik en d’n onzen (19641106); Cees Robben – Wek van den onzen krèèg.. (19650416); zie die van mèn; onze; komt onze paa zondag meejeete?; hout spròkkele in de bosse van onze grutvadder - in de gemeentebossen; Dirk Boutkan (1996) - (blz. 59) onze bruur, onzen oopaa, 'onz ôom (niet: onzen ôom), onze paa; zie ons; den onze; bezittelijk voornaamwoord; mijn man, echtgenoot; Van Beek - ""Den onze"" zal ""die van ons"" nooit 'n lel om der oren geven, zegt 'n moeder, die bedoelt, dat haar man de kinderen niet slaat. (Zo'n uitdrukking houdt iets patriarchaals in). (Nwe. Tilb. Courant; Dialect en spreekwijzen; 6 december 1958); zie ons"
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
ons , óns , ons (gewicht)
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +
ons , ós , ózze – ózzen , ons
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal