elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: nestelen 

nestelen , nutselen , nusselen , talmwerk doen, talmen. Van hier nutselaar.
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
nestelen  , nistele , nestelen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
nestelen , niöstelen , nestelen, ook: vrijen
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
nestelen , nuzzeln , nozzeln , [werkwoord] , 1 nestelen. Raaigers nuzzeln in bome.; 2 een nest maken. Wilde enen nuzzeln vroug. Hond nuzzelt = de hond trappelt in ‘t rond, eer hij gaat liggen.; 3 zok vaast nuzzeln = zich vast werken.; 4 lang-zaam werken, beuzelen. || omnuzzeln
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
nestelen , nuzzeln , nestelen. Fig.: de huwelijksuitzet bij elkaar brengen
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
nestelen , nëstele , nestelde, haet of is genëstelt/nistelde, haet genistelt , nestelen. Hae haet zich dao gout genëstelt: hij heeft zich daar aardig ingedraaid.; nistele iemand buiten de deur zetten.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
nestelen , nösselen , nestelen.
Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst.
nestelen , nösselen , nösselen, enösseld , nestelen.
Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte
nestelen , nusseln , nusteln, nuzzeln , zwak werkwoord, onovergankelijk , Ook nusteln (Zuidoost-Drents zandgebied, Zuidwest-Drenthe, zuid), nuzzeln (Veenkoloniën, Kop van Drenthe). Voor var. van nus z. nust = 1. een nest maken Het winterkoninkie nustelt vaak bij oes hoes (Bor), Wij kriegt gauw biggen, want oes mot, die nusselt al (And), De urken nustelt miestal in een holle boom (Flu), (fig.) Dat jonge stel begint alles bie mekaar te slepen, dei wilt gauw nusseln trouwen (Bco), Het is beddegestied, wij gaot nusseln naar bed (Uff), (wederk.) Ik heb mij der lekker innösseld en toen he’k toch slaopen! (Eri), De kwaojongs nusselden heur lekker warm under het stro (Exl), ...in de dekens (Hijk), Hie hef zuk der goed innusseld heeft een rijke vrouw getrouwd (Bor), ...hij hef dat baantje wal kregen (Bco), Zuk der aal dieper in nusseln zich steeds verder in de nesten werken (Sle), Hie hef zuk der zo deeip innusseld, dat ik zeei niet, hou of e der oetkommen mot heeft zoveel schulden gemaakt (Eex), Hij nusselt al wieder achteroet gaat achteruit (Wtv) 2. voorbereidselen treffen a. om naar bed te gaan Wat bi’j jao an het nusseln. Of woj haoste hen bedde? (Dwij) b. om te gaan trouwen De jongelu wullen trouwen, zie binnen aal aan het nusseln (Eco) c. voor de geboorte (Sle) Het nusselt al wat, dat is: het löp al wat te reddern veur de geboorte (Sle)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
nestelen , nesselen , (Gunninks woordenlijst van 1908) zie nösselen
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
nestelen , nösselen , nesselen , nestelen. Ook: Gunninks woordenlijst van 1908: nesselen (Kamperveen)
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
nestelen , nusselen , nustelen , werkwoord , 1. nestelen 2. zich neerzetten, een plaats innemen die behaaglijk, beschut is, bezig zijn met de inboedel: om het huis in te richten, opnieuw in te richten etc. 3. aanstalten maken naar bed te gaan, naar bed gaan
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
nestelen , nêstele , werkwoord , nêstelde, genêsteld , nest , (een nest bouwen) nêstele VB: De mëlie hèt oonder 't sjop genêsteld.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
nestelen , nèstele ,  nèsteltj, nèsteldje genèsteldj , nestelen
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
nestelen , nissele , zwak werkwoord , nestelen; ...et gruun òn den ooverkaant/ (...) Daor nisselde wè mèèrels in... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Et Pèèrd van èèzer)
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal