elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: nagelen 

nagelen , [spijkeren] , nagelen , werkwoord , spijkeren
Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk.
nagelen , nègelen , zwak werkwoord , nagelen.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
nagelen  , naegele , werkwoord , nagelen.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
nagelen , neagln , zwak werkwoord , hard lopen
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
nagelen , naegele , naegelde, haet of is genaegelt , spijkeren.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
nagelen , nageln , zwak werkwoord, overgankelijk , Var. als bij nagel = (vast)spijkeren Dat moej verdekt nageln (Anl), As e nou niet om liek wil, za’k hum an het beschot nageln (Klv), Wij zult even de zolder nageln (Ruw), Het peerd was verkeerd naogeld, het wur er kreupel van van verkeerde ijzers voorzien (Vri)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
nagelen , nèggelen , nagelen , nagelen, spijkeren.
Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden.
nagelen , naegelen , werkwoord , nagelen
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
nagelen , nëgele , werkwoord , nëgelde, genëgeld , bevestigen , (met spijkers) nëgele VB: Nëgel 't mer tiënge de moer. Zw: 'r Zit dao of 'r genëgeld ês.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
nagelen , naagele , nèggele , spijkeren
Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk.
nagelen , nieëgele , nieëgeltj, nieëgeldje, genieëgeldj , 1. vastspijkeren 2. caféspel: spijkers in blok hout slaan , Ein plank vastnieëgele.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
nagelen , niëgele , werkwoord , niëgeltj, niëgeldje, geniëgeldj , spijkeren
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
nagelen , naegele , nagelen
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal