elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: naamdag 

naamdag  , vernaamsdaag , naamdag.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
naamdag , naamesdaach , mannelijk , naamesdaach , naamfeest. I Limburch is ’t ẹ gout aut gebroek om de naamesdaach te vieren i plaatsj van de gebaortendaach: in Limburg is het een oud gebruik om zijn naamfeest te vieren in plaats van de verjaardag. Zie ook: besjtaeke.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
naamdag , naamsdaâg , naamsdaag , naamdag, dag gewijd aan de heilige naar wie men genoemd is
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
naamdag , naamsdaa~g , naamsdaag , naamdag
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal