Woord: momber
momber , mommer , mannelijk
, voogd. Bron: Panken, P.N. (1850) Kempensch taaleigen, Idioticon I, A-Z, Idioticon II, H-Z, red. Johan Biemans, 2010, Bergeijk. |
momber , momer
, voogd. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
momber , mómmer
, voogd. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
momber , mômmer , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, mômmers , - , voogd , (vero.) Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
momber , momber, mommer , zelfstandig naamwoord
, voogd (Land van Cuijk; Eindhoven en Kempenland; Helmond en Peelland) Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren |
momber , momer , zelfstandig naamwoord
, momers , meumerke , voogd (Middelnederlands: momboir, mombaer, momber, momboor; mont = macht, bevoegdheid; b(a)eren = dragen) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
momber , momer , zelfstandig naamwoord, mannelijk
, voogd Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |