Woord: moeilijk
moeilijk , muielk
, moeilijk. Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift |
moeilijk , möilik , bijvoeglijk naamwoord
, moeilijk. Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents |
moeilijk , mö̂ilik , mö̂jlek , bijvoeglijk naamwoord
, korzelig, droevig; moeilijk. Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak |
moeilijk , muilêk , muidêlk
, jammer, te betreuren, en = treurig, bedroefd; ’t is muilêk dat ’t nō begunt te regen; da’s muilêk van dei jōng = dat is te betreuren van dien jongeling; dat is ’n muilêk geval = dat is een jammerlijk ongeluk, eene bedroevende zaak; zij is zoo muilêk om ’t verlus van heur kindje = zij is diep bedroefd om ’t verlies van haar kindje; ’k bin d’r zoo muilêk om, ’t ken mie zoo begrooten van zōkke beste mensen, dat zij bv. zoo ongelukkig geworden zijn; Ik was “Kwellig om de leege moag, Muilêk om de daiten ploag.” (Reynders) Sara Burgerh. bl. 311, 358: Ik ben ook moeilijk op hem; bl. 276: Gij zijt immers niet moeilijk, om dat, enz. – Geldersch meujelik = bedroefd. (De uitspraak der ui ook hier gerekt.) Synoniem met: spietêlk, en: muiîg. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
moeilijk , mö̂ilek
, Moeilijk, bedroefd. ʼt Kind tròk ʼn mö̂ilek lipken. Azzî grînt dan wòddik ook mö̂ilek. Ik zal mîn dʼr n(i)eet mö̂ilek aover maken d.i. ik zal ʼt me niet aantrekken, er me niet over bedroeven, er niet om schreien. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
moeilijk , moeielijk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Zie de wdbb. – Ook bedrukt, verdrietig. || Ze was er ’en bietje moeilijk over. Wat kijk-je moeielijk? Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
moeilijk , muilek*
, vgl. spietelk *. Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985) |
moeilijk , mö̂ilek
, Moeilijk, bedroefd, ʼt Kind tròk ʼn mö̂ilek lipken. Azzî grînt dan wòddik ook mö̂ilek. Ik zal min dʼr n(i)eet mö̂ilek aover maken, d.i. ik zal het me niet aantrekken, er me niet over bedroeven, er niet om schreien. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
moeilijk , meuielik
, moeielijk. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
moeilijk , mööilik
, moeilijk. Het schöt em in de mööilikhäid: hij wordt aangedaan. Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
moeilijk , moeielǝk , ,
, moeizaam, bezwaarlijk, lastig: ’t Was ’n moeielǝke zâe. We laege moeielǝk, het schip slingerde hevig. ’n Moeielǝke man, een ruzie-achtige, pruttelige man. Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen |
moeilijk , muielk , muiliek; muieg; muidelk , [bijvoeglijk naamwoord]
, 1 spijtig, gezegd van een zaak. ‘t Is muielk dat ‘t aal doage gain zundag is.; 2 van personen. Doar bin’k nait muieg om. Hai was ter muiliek en sneu van = hij was er bedroefd om.; 3 n muielke dode = wiens overlijden een ramp is; een betreurde dode.; 4 vol zorg. Zo bij Reynders in Jan en Soar: Kwelleg om de lege moag, Muielk om de daaitenploag. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
moeilijk , muilek , [bijvoeglijk naamwoord]
, spijtig, jammer. Wat is dat muilek! Ik bin der muilek over. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
moeilijk , meujlek , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, 1 moeilijk, 2 droevig Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
moeilijk , moeilek , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Ook: 1. Aangedaan, weemoedig (verouderd). 2. Lastig, dwarst. | Hai begon puur moeilek te doen. Zegswijze ik ben niet zô moeilek, ik schik me gemakkelijk, ik zal het je niet moeilijk maken. – Moeilek doen op niks of, lastig doen, problemen zoeken zonder dat daartoe aanleiding bestaat. Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
moeilijk , muujlijk , mulijk
, moeilijk. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
moeilijk , muilijk , moeilijk, muuilijk, mulijk, meuilijk, meulijk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, Ook moeilijk, muuilijk (Zuidoost-Drents zandgebied), mulijk (Zuidwest-Drenthe, zuid), meuilijk (Zuidwest-Drenthe, Midden-Drenthe, Kop van Drenthe), meulijk (Zuidwest-Drenthe) = 1. moeilijk Die vrouw hef het er muilijk met um de touwgies in handen te holden met zo’n grote hoesholding (Oos), Ie moet het joe niet zo muilijk maken (Nije), Ik kan dat muilijk missen (Pes), Het was een muilijk mens lastig in de omgang (Rol), Ze harren het er muilijk met op die begrafenis konden hun tranen nauwelijks bedwingen (Sle) 2. ontroerd, bedroefd, verdrietig (Zuidwest-Drenthe, Kop van Drenthe) Aorend was al jaoren dood en aj der over pruiten, wör ze altied muilijk (Pei) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
moeilijk , meujgelijk , bijvoeglijk naamwoord
, gevaarlijk, IJ is stik meujgelijk meej da mès in z’n aande. * Anoniem Etten, West Noord-Brabants Idioticon A – Z, ± 1929. * Frans Verschuren: persoonlijke bevindingen: verbastering van meielijk. Bron: Verschuren, Frans (2000), Tètte-leurs Woordeboek. Zèège n'èn Schrijve meej plotjes, Etten-Leur. |
moeilijk , muujlek
, moeilijk. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
moeilijk , moejlek
, moeilijk , Wurrum duu'de zó moejlek és't ók gemak kan, ge kunt wa klaormaoke meej'jew fratse. Waarom doe je zo moeilijk als het ook makkelijk kan, je kunt wat doen met je kunsten. Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere |
moeilijk , muuilik , mulik, mujlik, moeilik, muilik , bijvoeglijk naamwoord
, 1. moeilijk, niet gemakkelijk, problematisch 2. alleen met inspanning of zorg volbracht kunnende worden 3. lastig, onhandelbaar 4. met situaties, keuzes geconfronteerd die nogal lastig zijn voor het gemoed of geweten 5. van emoties vervuld, diep ontroerd, erg verdrietig 6. tot een treurend gemoed leidend, zeer bedroevend Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
moeilijk , moejlek
, moeilijk Bron: Bergh, N. van den, e.a. (2007), Um nie te vergeete. Schaijks dialectboekje, Schaijk. |
moeilijk , muuilijk , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, moeilijk. Een muuilijk geval. Muuilijk lopen. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
moeilijk , mijelijk
, moeilijk Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’ |
moeilijk , meujlik
, meujliker, meujlikst , moeilijk, zie ook lestig Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
moeilijk , meuilik , bijvoeglijk naamwoord
, meuilike , moeilijk Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
moeilijk , meujlik , meujelik, moojlik , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, derde vorm Ospels; moeilijk, lastig Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |