Woord: mismaakt
mismaakt , mismak
, mismaakt. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
mismaakt , mismoakt , [bijvoeglijk naamwoord]
, mismaakt. || misveerdeg Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
mismaakt , mismakt
, mismaakt. Bron: Zegers, A. (1999), Het dialect van het land van Ravenstein, in het bijzonder van Uden en Zeeland, Uden. |
mismaakt , mismaekt , bijvoeglijk naamwoord
, mismaakt: misvormd Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
mismaakt , mismak , bijvoeglijk naamwoord
, mismaakt , VB: Aon dat moter-oongelök hèt 'r 'nne gaanse mismakde voot uüvergehawe. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
mismaakt , mismakt
, mismaakt, misvormd Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
mismaakt , [mismaakt ] , mismaaktj
, mismaakt Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
mismaakt , mismák
, mismaakt Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |