elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: mijter

mijter , mijter , zelfstandig naamwoord, onzijdig , Het poeder dat van mijterig (wormstekig) hout komt door het knagen van de houtworm. Zie mijteren. || Wat leit er ’en mijter op de grond, er is zeker ’en stoel, daar de wurm in zit.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
mijter , mijter , zelfstandig naamwoord, mannelijk , Een knorrig, ontevreden, stuurs persoon. || ’t Is zo’n mijter, altoos kijkt-i zwart. – Evenzo in Oost-Friesl. mîter KOOLMAN 2, 610). Het woord behoort bij mijten, mijteren, door de mijt opgegeten worden, overdr. door verdriet en ontevredenheid verteerd worden, stuurs kijken, knorrig zijn. In deze zin is mîten, mîteren in Oost-Friesl. nog gebruikelijk. Dat het vroeger ook aan de Zaan bekend is geweest, blijkt uit kieremieteren; zie aldaar.
Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971)
mijter , mietter , mijter. Dich kriegs gen mietter, je krijgt niets.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
mijter , mieter , [zelfstandig naamwoord] , mijter, bisschopsmuts.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
mijter , mieter , mannelijk , mijter De mieter van Sinterklaos. De mijter van Sint Nicolaas.
Bron: Kerkhoff, Chris (1970 ev), Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk
mijter , mieter , mannelijk , mietere , mijter van bisschop.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
mijter , mieter , mieterd , zelfstandig naamwoord , de 1. mijter 2. persoon: hoge mieter 3. lichaam, donder 4. drommel, donder, in verb.: om de mieter niet om de drommel niet, ’t Is me gien mieter weerd het is me niks waard
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
mijter , mijter , zelfstandig naamwoord , mijters , mijtertie , bisschopsmuts
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
mijter , mieter , zelfstandig naamwoord , persoon, vent. Een taoie mieter ‘iemand die oud wordt, het lang volhoudt’.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
mijter , mieter , zelfstandig naamwoord , houtworm (West-Brabant)
Bron: Swanenberg, A.P.C. (2011), Brabants-Nederlands: Nederlands-Brabants: Handwoordenboek, Someren
mijter , miêter , zelfstandig naamwoord, mannelijk , miêters , miêterke , mijter
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal