Woord: mestvarken
mestvarken , masverke
, een zeer corpulente vrouw. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
mestvarken , masvėrke , onzijdig
, masvėrke , mestvarken. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
mestvarken , mesvarken , meszwien, mestzwien , 0
, (Zuidwest-Drenthe). Ook meszwien, mestzwien (Kop van Drenthe, Zuidoost-Drents veengebied) = slachtvarken Het mesvaarken is gauw vet (Wap), z. ook messelzwien Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
mestvarken , mestvarken , mesvarken, messelvarken , zelfstandig naamwoord
, et; mestvarken Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
mestvarken , mastverke , onzijdig
, varken dat vet gemest wordt Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
mestvarken , misverke
, mestvarken Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |