Woord: meeuw
meeuw , meeuw
, zekere duivensoort. Worden te koop aangeboden (1875): “eenige meeuwen en andere duiven.” Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
meeuw , mijve
, (Oldampt) = meeu (Ommelanden) = meeuw. Oostfriesch mêwe, mêve, Hoogduitsch Möwe, Nederduitsch mêwe, Angel-Saksisch mäv, maev, Oud-Engelsch mow, Engelsch mew, Oud-Hoogduitsch mêh. Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887) |
meeuw , meeuw , mieuw , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, Daarnaast mieuw. Zie de wdbb. || Wat vliegen der ’en mieuwen, dat’s storm op til. – Zie de samenst. kobmeeuw, kogmeeuw, zeemeeuw, en vgl. pastoor, schout en mok. Bron: Boekenoogen, G.J. (1897), De Zaanse Volkstaal. Deel II: Zaans Idioticon - Aanvullingen. Zaandijk (herdruk 1971) |
meeuw , miëw
, meeuw. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
meeuw , miönne
, meeuw Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen |
meeuw , maif , maiwe; maive , [zelfstandig naamwoord]
, 1 meeuw; mv. maiwen. Hogeland en Westerkwartier miw, Westerkwartier ook meeuw; Uithuizen mouw.; 2 een soort kippen en een soort duiven, maifies. || maive; miw; mouw Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
meeuw , meeuw , miw; mouw , [zelfstandig naamwoord]
, ook: zeemeeuw (Westerkwartier) = || maif; miw; mouw Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
meeuw , mew , [zelfstandig naamwoord]
, ook: miw (Hogeland) =maif, meeuw. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
meeuw , muw , met de u van hut , [zelfstandig naamwoord]
, Zie maif; meeuw , (Hogeland) Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
meeuw , maif , maiwe
, meeuw Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman |
meeuw , mieuw , zelfstandig naamwoord
, Variant van meeuw (verouderd). Bron: Pannekeet, J. (1984), Westfries Woordenboek, Wormerveer |
meeuw , meef , mannelijk
, meeve , meeuw. Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam |
meeuw , meeuw , 0
, meeuwen , meeuw Aj an het ploougen bint, hej zo een troep meeuwen achter je an (Anl), Een meeuw is een onweersveugel, die trekt veur de regen uut (Hav), As er veul meeuwen op het laand zit, komt er regen (Geb), Hij is zo wit as een meeuwe, ...zo misselijk as een meeuwe (Hgv) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
meeuw , meeuwe
, meeuw Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
meeuw , meewe
, meeuw. Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde. |
meeuw , miew , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, miewe , miewke , meeuw , VB: Allewyl zuús te nieuwe tot op 25 km van de Maos aof. Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt |
meeuw , meeuwe , zelfstandig naamwoord
, meeuw. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
meeuw , miw
, meeuw Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen |
meeuw , mieëw , vrouwelijk
, mieëwe , mieëwke , meeuw , De mieëwe vlege achter de ploog aan. Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn |
meeuw , miëw , zelfstandig naamwoord
, miëwe , miëwke , meeuw (Larus) Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel. |
meeuw , mieëw , zelfstandig naamwoord, vrouwelijk
, mieëwe , mieëwke , meeuw Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
meeuw , meuw , zelfstandig naamwoord
, muwke , meeuw; Dirk Boutkan (1996) - (blz. 24) 'möw' = meuw; Bont zelfstandig naamwoord vr. - meeuw; muwke; verkleinde vorm; Henk van Rijen – meeuwtje; Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |
meeuw , mieëw
, meeuw Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. + |