elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: meegaan 

meegaan , mitgoan , medegaan; mien allozie (de klok, of: pendule) gait mit = mijn horloge gaat gelijk de torenklok, nl. op dit oogenblik.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
meegaan  , meigaon , medegaan.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
meegaan , meegaen ,   ,   , meegesleurd worden door een overslaande zee.
Bron: Overdiep, G.S. (1949), Woordenboek van de Volkstaal van Katwijk aan Zee, Antwerpen
meegaan , mitgoan , [werkwoord] , 1 meegaan. Ik goa mit die mit = ik goa mit die. Mit ain goan = iem. vergezellen; 2 gelijk lopen, gezegd van een uurwerk. Klòk gaait mit. Ik goa mit, namelijk mien hallozie.; 3 dat gaait ter mit (deur) = dat is het beste.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
meegaan , mitgaon , góng mit, is mitgegange , meegaan.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
meegaan , metgaon , sterk werkwoord, overgankelijk , 1. meegaan Woj even metgaon zou je even mee willen gaan (Sle), Met de tied metgaon (Nor) 2. instemmen Met de gedachte om een tochien te maken kon iederiene metgaon (Coe), Dat plan, daor kan ik wel ien mitgaon (Wsv), Ie kunt overal wal in metgaon, mor het mot ies een keer oflopen wezen, aans nimt ze een loopien met je (Hijk) 3. bruikbaar blijven Dat spul geeit jaoren met (Gas)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
meegaan , mitgaon , werkwoord , meegaan
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
meegaan , mêtgoën , werkwoord , kaartterm , (bij toepen) mêtgoën (zie 'gaan')
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
meegaan , metgaon , meegaan , werkwoord , meegaan.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
meegaan , meejgòn , zie voor vervoeging gòn , Heej, gòdde meej? Hé, ga je mee?, Hèij góng mee meej. Hij ging meteen mee.
Bron: Laat, G. de (2011), Zoo prôte wèij in Nuejne mi mekaâr, Nuenen
meegaan , [meegaan ] , mètgaon , meegaan , Blindj mètgaon: onvoorwaardelijk steunen; ook kaartterm. Mètgaondj zeen: meegaand zijn.: meegaand zijn.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal