Woord: maatje
maatje , mäotjen
, Maatje. Bij ʼt glijden op een sullebaan zet de eerste glijder de anderen ʼn mäotjen d.i. hij daagt de anderen uit even ver te komen. Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff |
maatje , [mate] , mäotjen
, Bij het glijden op een sullebaan, zet de eerste glijder de anderen aan ʼn mäotjen, d.i. hij daagt de anderen uit even ver te komen. Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer. |
maatje , maedje
, meisje. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
maatje , möötje
, Ein möötje zitte, bij het glijden, wanneer de eene verder glijdt dan de ander. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
maatje , moatske , zelfstandig naamwoord onzijdig
, kammeroadske. Vooral in ‘t kaartspel: Mien moatske zit ter ook nait veur n scherenslieper. Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen |
maatje , matjen
, vuur n matjen, voor spotprijs Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl. |
maatje , [oude drankmaat] , möatien
, oude drankmaat (1 deciliter). Bron: Bos-Vlaskamp, G. e.a. (1994), Olster woorden, Olst. |
maatje , möatie
, maatje. Bron: Werkgroep Dialekt van het Cultuur Historisch Genootschap Raalte (1995), Nieuw Sallands Woordenboek, Raalte |
maatje , maotien , 0
, maoties , inhoudsmaat Een maotien janever is 0,1 liter en een dubbel maotien is 0,2 liter (Sle), Een fles jenever is zeuven maoties (Oos) 2. koffielood Zet even koffie, het maotien lig in het lagien van de koffiemölle (Scho), z. ook maotschep Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
maatje , mötien
, maatje Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen |
maatje , maotien , zelfstandig naamwoord
, et 1. kleine maat 2. vriendje 3. jongmaatje 4. koffieloodje of de daarmee afgemeten hoeveelheid 5. eenheid van bep. vloeibare stoffen, bijv. drank, olie, vooral: 0,1 liter sterke drank Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte. |
maatje , maetjie , zelfstandig naamwoord
, maatje drank (0,1 liter) Voor enkelde cente kochie vroeger een maetjie brandewijn Voor een paar centen kocht je vroeger een deciliter brandewijn Ook muddechie Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal. |
maatje , mötien , zelfstandig naamwoord
, maatje, bep. inhoudsmaat. Een mötien koffie. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |
maatje , mäötje
, mäötjes , (verkleinwoord) inhoudsmaat (ca. 1 dl) Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
maatje , mäötje
, (verkleinwoord) stokje als klompenmaat Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd. |
maatje , mòtje , zelfstandig naamwoord
, mòtje; gez. MM Ene kòp as nen hèktoolieter èn gin mòtje verstaand. Dialectenquête 1876 - 'n motje - een maatje (gewicht); WBD III.4.4:296 'maatje' = deciliter Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant |