elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten (eWND)

Woord: luisteren 

luisteren , lusteren , Des winters wordt van het weder gezegd: ʼt lustert, als de lucht zeer fijn is en men door de bijzondere stilte geluiden op een afstand verneemt. In Gron. zegt men, als bij windstilte een onweder in ʼt opkomen is: ʼt lustert zoo om.
Bron: Molema, H. (1889), Proeve van een woordenboek der Drentsche volkstaal in de 19e eeuw, handschrift
luisteren , losteren , zwak werkwoord , luisteren.
Bron: Gallée, J.H. (1895), Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect, aanhangsel Twents
luisteren , lü̂steren , zwak werkwoord , luisteren.
Bron: Gallée, J.H. (1895). Woordenboek van het Geldersch-Overijselsch Dialect. Deventer: H.P. Ter Braak
luisteren , lustêrn , luisteren, en: fluisteren; hij lustert noa ’t muziek hij lustert mie wat in ’t oor; lustern en flustern, tautologie voor onophoudelijk gefluister, nl. in een gezelschap tusschen enkele personen. – Is bij volkomen windstilte een onweer in ’t opkomen dat lang broeit, dan zegt men: ’t lustert zoo om, elders voor: ’t heeft gedreigd, hoort men: ’t heeft er om gezocht. Drentsch lustern, als men, doordien de lucht zeer fijn en stil is, de geluiden op grooten afstand kan hooren. Elders: ’t weer luistert: er is verandering op handen, als er zich bv. voorteekenen van dooi vertoonen Vgl. bij v. Dale het luistert nauw.
Bron: Molema, H. (1895), Woordenboek der Groningsche Volkstaal in de 19e eeuw (handschrift met aanvullingen op gedrukte editie uit 1887)
luisteren , lü̂̂steren , Influisteren. Kom is hier, dan zak u is wat lü̂̂steren.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
luisteren , lü̂̂steren , Luisteren. Als ʼt weer niet weet, wat het doen zal, zegt men: ʼt St(i)eet te lü̂̂steren. Vooral hoort men dit zeggen, wanneer de thermometer op de hoogte van ʼt vriespunt staat en men zoowel vorst, als dooi kan verwachten.
Bron: Draaijer, W. (1896). Woordenboekje van het Deventersch Dialect. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff
luisteren , lustern* , elders “’t weer luistert” = er is verandering op handen, als er zich bvb. voorteekenen van dooi vertoonen; vergel. Nederlandsch “dat luistert nauw.” Voor: ’t heeft gedreigd, hoort men elders: ’t heeft er om gezocht. De beteekenis “fluisteren” ook bij v. Dale.
Bron: Ganderheyden, A.A. (1897), Groningana – Supplement op H. Molema’s Woordenboek der Groningsche Volkstaal, Groningen (reprint 1985)
luisteren , luustĕrĕn , ’t luustĕrt, ’t is stil.
Bron: Ebbinge Wubben, C.H. (1907), ‘Staphorster Woordenlijst’, in: Driemaandelijkse Bladen 6, 61-94
luisteren , lü̂steren , Influisteren. Kom is hier, dan zak u is wat lü̂steren.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
luisteren , lü̂steren , Luisteren. Als het weer niet weet, wat het doen zal, zegt men: ’t St(i)eet te lü̂steren. Vooral hoort men dit zeggen, wanneer de thermometer op de hoogte van ’t vriespunt staat en men zoowel vorst als dooi kan verwachten.
Bron: Draaijer, W. (2e druk 1936), Woordenboekje van het Deventersch Dialect, Deventer: Kluwer.
luisteren  , lüstere , luisteren.
Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo.
luisteren , lusteren , zwak werkwoord , luisteren, gehoorzamen. Dät wicht wil neit lusteren: dat kind wil niet gehoorzamen. Het lustert zegt men als men vriezend weer verwacht. Het lustert näue: het komt er precies op aan.
Bron: Jonker, L. & H.G. van Grol (z.j., ca 1940), Woordenboek dialect van Vriezenveen
luisteren , lustern , luustern , [werkwoord] , 1 luisteren. Dat lustert schaarp = daar komt het net op aan; 2 ‘t Weer lustert = ‘t is doodstil in de natuur. ‘t Lustert zo om = er komt een onweer bij windstilte; 3 fluisteren. Ik zel joe ‘t in ‘t oor lustern Moeke! ‘t Holl. fluisteren alleen in ‘t rijmpje: In duustern Is ‘t goud fluustern. Onder Holl. invloed in plaats van het oude Groninger gezegde: In duustern Is goud snuustern. En in: lustern en flustern = fluisteren in gezelschap. Dan zeggen de anderen (Hogeland): Luster, fluster, Kat zien zuster, Hond zien mouer, Katje louwer. In de Pekel luidt het taimke: Luster de fluster, Kat is mien zuster, Hond is mien voar, Is niks van woar.
Bron: K. Ter Laan (1952), Nieuw Groninger woordenboek, 2e druk (herdruk 1989), Groningen
luisteren , luisteren , van het weer: onzeker zijn.
Bron: Beets, A. (1954), ‘Leidse woorden en uitdrukkingen’, in: Bicker Caarten, A. (red.), Leids Volksleven, Leiden: Sijthoff
luisteren , lustrn , zwak werkwoord , 1 luisteren, 2 gehoorzamen; lustrn met nueze en bek, met open mond luisteren
Bron: Schönfeld Wichers, K.D. (1959), Woordenboek van het Rijssens dialect, herdruk 1996, z.pl.
luisteren , lustern , 1. luisteren. 2. fluisteren
Bron: Steenhuis, F.H. (1978), Stoere en Olderwetse Grunneger Woorden, Wildervank: Dekker & Huisman
luisteren , loestere , loesterde, haet geloestert , luisteren. Dat loestert sjerp: dat moet erg secuur of accuraat zijn of gedaan worden.
Bron: Schelberg, P.J.G. (1986), Woordenboek van het Sittards dialect, Amsterdam
luisteren , lusjtere , bevel opvolgen, luisteren.
Bron: Crompvoets, H. en J. van Schijndel (1991), Mééls Woordeboe:k. Meijel: Medelo.
luisteren , luistere , in het weer luistert of de lucht leg te luistere zeer stil weer (vooral in de winter) als aankondiging van een weersverandering (KRS: Wijk, Lang, Coth, Werk, Bunn, Scha) Ook in de Vechtstreek (Van Veen 1989, p. 87).
Bron: Scholtmeijer, H. (1993), Zuidutrechts Woordenboek – Dialecten en volksleven in Kromme-Rijnstreek en Lopikerwaard, Utrecht
luisteren , lustern , luustern, lostern , zwak werkwoord, onovergankelijk , Ook luustern (Zuidwest-Drenthe, zuid, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe), lostern (Zuidoost-Drents veengebied) = 1. luisteren Moej is lustern, dan zal ik je het lèeste neis vertellen (Bal), Hie lustert aaid met het halve gat hij luistert maar half (Sle), Naordat ik luusterd heb, dan kun het wel ies deurgaon gehoord (Klv), Wat hebt die wichter te lusteren en te flusteren stiekum te fluisteren (Sle) 2. gehoorzamen Wat is dat een dikoor die wil nooit lustern (Bor), Kuj nog lustern of neet? (Die), Die kiender lustert naor gien zeggen (Bro), Kinder moet naor de olders lustern (Coe) 3. beoordelen van een te beroepen dominee (prot.) Ze bint hen lustern west veur een neie dominee (Bei) 4. (onpers.) erg gehorig zijn (Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid, dva) As het lustert, is de lucht helder en dan dreegt de geluden hiel wied (Scho), Het lustert der komp vaste vörst (Dal), As het vrös en stille is, dan lustert het (Zdw), zie ook lusterig 5. in Het lustert nauw het komt precies (Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, zuid) Dat most sekuur doun want dat luustert naauw (Erf) 6. (Zuidwest-Drenthe, zuid), in Ik zal oe dat wel ies an het oor lustern goed aan je verstand brengen (Eli) *Luster de fluster / De kat is mien zuster / De hond is mien breur / Hej het gat nog wal reur (Sle), ook als laatste regel Hol op met dat gezeur vaak gezegd als meisjes stiekem met elkaar zaten te fluisteren (Sle), ook elders met var. zoals ...De hond is mien breur / Niet vertellen heur (Die), of ...De hond is mien vaor / Is dat niet raor? (Row)
Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum
luisteren , luusteren , werkwoord , 1. luisteren. ’t Weer leg te luusteren ‘er is ander weer op komst’; 2. Gunninks woordenlijst van 1908: influisteren
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
luisteren , luusteren , bijvoeglijk naamwoord , (Gunninks woordenlijst van 1908) van luuster
Bron: Fien, A., Ph.C.G.M. Bloemhoff-de Bruijn en J. Gunnink (2000), Woordenboek van de Kamper Taal, Kampen
luisteren , luustern , 1. onzekere weersgesteldheid. ’t Weer stiet er zo te luustern. 2. luisteren. Luustern is muujleker as praotn.
Bron: Dialectwârkgroep Heerde/Waopmvelde (2004), Nieje Heerder Woordnboek, Heerde.
luisteren , lûstere , luisteren , Veul mènse kun'de al héllepe dur te lûstere nôr wa ze te zègge hébbe. Veel mensen kun je al helpen door te luisteren naar wat ze te zeggen hebben.
Bron: Hendriks, W. (2005), Nittersels Wóórdenbuukske. Dialect van de Acht Zaligheden, Almere
luisteren , luusteren , lusteren , zelfstandig naamwoord , eerder ook wel als luustren gespeld ww. 1. door te horen vernemen, gewaarworden 2. met aandacht in zich opnemen wat wordt uitgelegd, wat wordt gevraagd, ook: en zich daardoor laten leiden 3. gehoorzamen 4. beter hoorbaar zijn van geluiden buiten, nl. bij bep. weer, met name bij vorst 5. precisie vergen 6. fluisteren
Bron: Bloemhoff, H., J. Withaar, A. Bloemhoff en T. Bontekoe (2005), Stellingwarfs-Nederlands Verklarend Handwoordenboek (SNVH), Berkoop/Oldeberkoop: Stichting Stellingwarver Schrieversronte.
luisteren , luistert , uitdrukking , Het luistert nauw Het moet precies passen
Bron: Werkgroep Dialecten Hoeksche Waard (2006), Hoekschewaards woordenboek, Klaaswaal.
luisteren , loéstere , werkwoord , loésterde, geloésterd, loésterenterre , gehoorzamen , VB: Es te neet loésters menneke hèt de vötsje dalik kërmes.; luisteren VB: Loéster 'ns of ste ze neet huurs aonkoëme. Zw: Dè neet loéstere wêlt, dè môt mer veule.
Bron: Jaspars, G. en H. Fiévez (2006-2008), Woordenboek van het Gronsvelds, Gronsveld/Ryckholt
luisteren , löstere , luisteren, gehoorzaam zijn.
Bron: Luysterburg, J. e.a. (2007), Dialecten in het Zuidkwartier. Hoogerheide, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht, Heemkundekring Het Zuidkwartier.
luisteren , luusteren , werkwoord , luusteren, eluusterd , luisteren.
Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie
luisteren , lûstere , luisteren , lûster d’is naor de voggeltjes = luister eens naar de vogeltjes-
Bron: Melis, A. van (2011) Bikse Praot. Prinsenbeeks Dialectwoordenboek. Prinsenbeek: Heemkundekring ‘Op de Beek’
luisteren , keinder luster nou es , kinderen luister eens
Bron: Gast, C. de (2011), ’t Boekske van de Aolburgse taol, Wijk en Aalburg: Stichting behoud Aalburgs dialect.
luisteren , luusteren , luisteren; in de uitdrukking het (weer) stiet te luusteren, windstilte die aan weersverandering vooraf gaat.
Bron: Scholtmeijer, H. (2011), Veluws handwoordenboek, Almere.
luisteren , loestere , loestertj, loesterdje, geloesterdj , luisteren, gehoorzamen , Dae loestertj nao tróm noch fluit: hij luistert helemaal niet. Det loestertj sjerp: dat moet precies passen.: dat moet precies passen.
Bron: Tonnaer, M. en Har Sniekers (eindred.), (2012), Thoears Woeardebook, Thorn
luisteren , loestere , werkwoord , loestertj, loesterdje, geloesterdj , 1. luisteren 2. gehoorzamen: loestere wie ein vinkske – stiptelijk gehoorzamen; dae hónjdj loestertj niks – die hond gehoorzaamt totaal niet; det loestertj nej(je) – dat moet heel precies kloppen; loester ins hiej(e) – let nu goed op wat ik je zeg
Bron: Janssen, L. (2013), Limburgs Woordenboek Heels-Nederlands, Heel.
luisteren , loestere , loêstere , werkwoord , luisteren
Bron: Feijen, Jan (2013), Zoeë Kalle Vae - Weertlands woordenboek, Weerd.
luisteren , löstere , zwak werkwoord , löstere - lösterde - gelösterd , luisteren; eisen stellen; Dè löstert naaw. - Dat vergt nauwkeurigheid. De boome van et bos; staon stillekes te löstere (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘In et bos’, 1941); Goeie raod is duur, dus löster... (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Goeie raod’, 1941); Cees Robben: as ie mar wil löstere; löstere leerde aachteraaf; jónge löstert naa; Cees Robben: dè löstert hêel naaw, mòtje; wè löstert et naaw; WBD III.3.1:270 'luisteren' = gehoorzamen; WBD III.1.1:248 'luisteren' = goed, scherp luisteren; Goem. LUISTEREN - löst?r? wkw (rg.); Antw. LUISTEREN (uitspr. löst?r?n), Fr. écouter; luisteren naar - den invloed ondergaan van
Bron: Sterenborg, W. en E. Schilders (2014), Woordenboek van de Tilburgse Taal (WTT), Tilburg: Stichting Cultureel Brabant
luisteren , luustere , luusterde – geluuste , luisteren
Bron: Arts, Jan (2015), Brónsgreun Bukske, Editie Veldes dialek, Velden. +


<< vorige pagina

Gelieve als bronverwijzing te gebruiken:
Sijs, Nicoline van der (samensteller) (2015-), eWND, op ewnd.ivdnt.org,
gehost door het Instituut voor de Nederlandse Taal