Woord: levenslang
levenslang , laeveslang
, levenslang. Bron: Daelen-Meuter, Jos. van (ca. 1937), Venloos waordebook, ongepubliceerd typoscript, Venlo. |
levenslang , levenslang , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, levenslang, (zelfst.) Hij kreeg lèvenslaank (Ruw) Bron: Kocks, G.H. (1996-1997), Woordenboek van de Drentse Dialecten (WDD), Assen: Van Gorcum |
levenslang , [zo lang als het leven duurt] , lèvenslang , bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
, levenslang. Bron: Kraijer, M., H. Mulder, D. Visscher en Ph. Bloemhoff (2009), Op zien Zwols: Woordenboek van de Zwolse Taal, Kampen: IJsselacademie |